zaterdag 27 januari 2018

driekleur 344



Ik stond pas op als er vuur was aangelegd en keek naar het zo doorschijnende en zo ijle tafereel van de mauve en goudgele ochtend waaraan ik de ontbrekende hoeveelheid warmte kunstmatig toevoegde, pokend in het vuur dat brandde en rookte als een lekkere pijp en dat me, zoals de pijp zou hebben gedaan, een genoegen gaf zowel grofzinnelijk, omdat het op een lichamelijk welbehagen berustte, als verfijnd, omdat daarachter een onaards droomgezicht werd gepenseeld. Het behang van mijn kamer was van een fel rood, bezaaid met zwarte en witte bloemen, waaraan ik, zo zou ik hebben gedacht, maar moeilijk had moeten wennen.

Marcel Proust, De kant van Guermantes I, 90