Koen Peeters, Bezoek
onze kelders
oktober 1991
Van Koen Peeters verscheen na het in 1988 gepubliceerde
debuut Conversaties met K. een tweede
boek: Bezoek onze kelders.
‘Waarom gooit men deze vijf gelijkende stukken bijeen en
wordt dit met korte eindjes touw aan elkaar geknoopt? Mag dit wel?’ Zo vraagt
de auteur het zich af op blz. 94. ‘Korte eindjes touw’, zeg dat wel. De vijf
verhalen worden telkens in een andere kelder van hetzelfde huis verteld – het
huis van de verteller, het is een soort ondergronds Ten huize van, als het ware. Niet slecht als kader, maar waarom
precies voor kelders gekozen werd, is mij niet duidelijk geworden, en of het
als eenheid brengend principe voldoende is om van de opeenvolging van vijf
verhalen een ‘roman’ te maken (zoals op het titelblad vermeld staat), is nog
maar zeer de vraag. Akkoord, de verhalen hebben telkens iets met elkaar gemeen:
bizarre, ietwat ontmoedigde, vermoeide figuren proberen op een krampachtige
manier toch nog creatief te zijn, ofwel door zelf dingen te maken, ofwel door
zich te concentreren op het aanleggen van verzamelingen van curiosa. Zo wordt in
het vierde hoofdstuk verteld over een soldaat uit de Eerste Wereldoorlog, een
zekere Chamand, die via-via van het front weggeraakt, daarbij zijn tekentalent
probeert te gelde te maken, maar uiteindelijk aan schuldgevoelens ten onder
gaat.
De ‘korte eindjes touw’ waarmee de vijf verhalen (‘hoofdstukken’?)
aaneen hangen zijn expliciete verwijzingen van het ene verhaal naar het andere,
waarbij het echter niet duidelijk wordt of ze met opzet zijn aangebracht om
eenheid te brengen in iets wat uit zichzelf geen eenheid heeft, of dat ze
gewoon uit slordigheid zijn ontstaan en achtergebleven. Eenheid is er volgens mij
dus amper, tenzij dan inhoudelijk, door de overeenkomst in de thematiek. Ook de
betekenis van het geheel ontgaat mij. Of het zou moeten zijn dat – zoals een
overspannen flaptekstschrijver vermeldt – Bezoek
onze kelders inderdaad een ‘geraffineerde poging’ is om ‘een antwoord te
geven op de nijpende vraag hoe men in onze huidige tijd – en in onze huidige
literatuur – nog kan schrijven over leven en dood, liefde en haat, angst en
euforie, samen-zijn en vervreemding, kunst en leven, en dat allemaal tegelijk
in één boek’. Dat het een ‘poging’ is, daar valt nog over te praten. Die poging
is in elk geval verdienstelijk in zoverre Peeters duidelijk niet de zoveelste
over vis schrijvende Vlaamse navelstaarder is. Ook dient gezegd dat hij een zeer
leesbare, aangename stijl heeft. Alleen jammer dat hij op veel plaatsen
verglijdt in een stenografisch aandoende aaneenschakeling van werkwoordloze
zinnen.