donderdag 18 januari 2018

Koen Peeters, Bezoek onze kelders


102 – In oktober 1991 verscheen mijn recensie, vanwege de geringe omvang ‘signalement’ genoemd, over Koen Peeters' tweede roman, Bezoek onze kelders. Dat gebeurde in Kunst & Cultuur, het al geruime tijd niet meer bestaande maandblad van het Paleis voor Schone Kunsten, nu Bozar. Ik was meer dan een kwarteeuw jonger, ik schreef wat minder genuanceerd dan ik het nu zou doen. Ik herlas vorige week Bezoek onze kelders en ben het nog altijd eens met de recensent die ik toen was voor wat betreft het bezwaar van tekort aan eenheid. Dat de expliciete verwijzingen van het ene verhaal naar het andere uit onachtzaamheid zouden blijven staan, is natuurlijk een foute inschatting. De opmerking over stijl, waarmee die recensent zijn stukje afsloot, zou ik nu genuanceerder uitwerken.

Koen Peeters, Bezoek onze kelders

oktober 1991

Van Koen Peeters verscheen na het in 1988 gepubliceerde debuut Conversaties met K. een tweede boek: Bezoek onze kelders.

‘Waarom gooit men deze vijf gelijkende stukken bijeen en wordt dit met korte eindjes touw aan elkaar geknoopt? Mag dit wel?’ Zo vraagt de auteur het zich af op blz. 94. ‘Korte eindjes touw’, zeg dat wel. De vijf verhalen worden telkens in een andere kelder van hetzelfde huis verteld – het huis van de verteller, het is een soort ondergronds Ten huize van, als het ware. Niet slecht als kader, maar waarom precies voor kelders gekozen werd, is mij niet duidelijk geworden, en of het als eenheid brengend principe voldoende is om van de opeenvolging van vijf verhalen een ‘roman’ te maken (zoals op het titelblad vermeld staat), is nog maar zeer de vraag. Akkoord, de verhalen hebben telkens iets met elkaar gemeen: bizarre, ietwat ontmoedigde, vermoeide figuren proberen op een krampachtige manier toch nog creatief te zijn, ofwel door zelf dingen te maken, ofwel door zich te concentreren op het aanleggen van verzamelingen van curiosa. Zo wordt in het vierde hoofdstuk verteld over een soldaat uit de Eerste Wereldoorlog, een zekere Chamand, die via-via van het front weggeraakt, daarbij zijn tekentalent probeert te gelde te maken, maar uiteindelijk aan schuldgevoelens ten onder gaat.

De ‘korte eindjes touw’ waarmee de vijf verhalen (‘hoofdstukken’?) aaneen hangen zijn expliciete verwijzingen van het ene verhaal naar het andere, waarbij het echter niet duidelijk wordt of ze met opzet zijn aangebracht om eenheid te brengen in iets wat uit zichzelf geen eenheid heeft, of dat ze gewoon uit slordigheid zijn ontstaan en achtergebleven. Eenheid is er volgens mij dus amper, tenzij dan inhoudelijk, door de overeenkomst in de thematiek. Ook de betekenis van het geheel ontgaat mij. Of het zou moeten zijn dat – zoals een overspannen flaptekstschrijver vermeldt – Bezoek onze kelders inderdaad een ‘geraffineerde poging’ is om ‘een antwoord te geven op de nijpende vraag hoe men in onze huidige tijd – en in onze huidige literatuur – nog kan schrijven over leven en dood, liefde en haat, angst en euforie, samen-zijn en vervreemding, kunst en leven, en dat allemaal tegelijk in één boek’. Dat het een ‘poging’ is, daar valt nog over te praten. Die poging is in elk geval verdienstelijk in zoverre Peeters duidelijk niet de zoveelste over vis schrijvende Vlaamse navelstaarder is. Ook dient gezegd dat hij een zeer leesbare, aangename stijl heeft. Alleen jammer dat hij op veel plaatsen verglijdt in een stenografisch aandoende aaneenschakeling van werkwoordloze zinnen.