zondag 28 januari 2018

van Dale 1-5



1
Hij had een grote gele stijg op zijn rechterooglid.
(Vladimir Nabokov, Een lach in het donker, 133)

2stijg (de (m.); -en) (gew.) strontje (3)
strontje (het) 3 zweertje aan het ooglid, ontstaan door ontsteking van een der kliertjes van de oogharen, syn. gerstekorrel, paddenschieter, hordeolum

2
Daar groet iemand de oude Fiala in zijn oude, versleten havelock, de nachtelijke weerprofeet.
(Egon Erwin Kisch, De vliegende reporter, 46)

havelock /hɛflәk/ (de (m.); -s) mutsovertrek die de nek tegen de zon beschut

3
De eenvoudige, gesponnen draad wordt in Gent gekocht en hier getwijnd naargelang de bestemming die hij heeft.
(August de Winne, in: Pascal Verbeken, Arm Wallonië, 54)

twijnen (overg.; twijnde, h. getwijnd) (mbt. garen, zijde) twee (of meer) draden ineendraaien, syn. tweernen

4
In een kleine uitdragerij maakte een half opgebrande kaars van een ets een sanguine door er zijn rode gloed op te werpen, terwijl de klaarte van de plafondlamp, strijdend met het donker, een stuk leer taande, een zwaard met glinsteren pailletten niëlleerde, een kostbare gouden glans, als het patina van de tijd of het vernis van een meester, op schilderijen legde die slechte kopieën waren, en eigenlijk het hele armzalige krot waar alleen maar kitsch en oude rommel lag veranderde in een onschatbare Rembrandt.
(Marcel Proust, De kant van Guermantes I, 98)

niëlleren (onoverg.; niëlleerde, h. geniëlleerd) niëllowerk maken
niëllo (het; g.mv.) 1 graveerwerk in blanke metalen, voornamelijk in zilver, waarvan de gegraveerde figuur of tekening met een dof, poedervormig zwartsel wordt ingebrand en het oppervlak daarna gepolijst

5
Wegvluchtend uit die moeilijk definieerbare, door een waas van palmen verhulde regionen, waarachter de hemelse dienaren, van verre gezien, als uit het empyreum vandaan leken te komen, baande ik me een weg naar het kleine zaaltje waar de tafel van Saint-Loup stond.
(Marcel Proust, De kant van Guermantes I, 101)

empyreum (het; g.mv.) hemel (4)
hemel 4 (-en) het boven het uitspansel gedachte verblijf van goden of van God, Christus, engelen en de gelukzaligen