104 – In Mijn land in
de kering besteedt Karel Van Isacker in zijn hoofdstuk over de Belle Époque
(1880-1914) op een verrassend kritische wijze aandacht aan architectuur. De art
nouveau is niet alleen ‘een vertoon van bourgeois-snobisme’, zij geeft met haar
grillige vormen ook uitdrukking aan ‘de onrust van de tijd’. De plantenmotieven
mogen dan al een uiting zijn van vitaliteit en optimisme, de art nouveau toont
ook een onbehagen omdat zij zich op een ‘breukvlak’ bevindt ‘waar de oude,
ambachtelijke en agrarische wereld en de nieuwe wereld van de techniek elkaar
ontmoeten’. Zij probeert beide in zich op te nemen, maar de ‘gewrongenheid’
waartoe dit leidt, vormt volgens Van Isacker een weerspiegeling van de geest
van de tijd. De art nouveau levert commentaar op een bouwkunst waarin het
conflict tussen beide werelden wordt beslecht in het voordeel van de machine,
van de onpersoonlijkheid en de lelijkheid. Zij belichaamt ‘het geloof in de
technische vooruitgang. Maar tegelijk stigmatiseert zij de domheid van de “standardisatie”
en belijdt zij de waarde van de ambachtelijke produktie. De spanning tussen
deze twee onverzoenlijke strekkingen maakt haar tot een teken van de
onzekerheid.’
Deze spanning is ook een sociologische spanning: ‘tussen de
bourgeoisie die haar welvaart dankt aan de opmars van de techniek, en de wereld
van de arbeid die deze triomf mogelijk maakte maar er niet in deelt’. De art nouveau
heeft een ‘kwaad geweten’. Met haar voluptueuze, rijkelijke vormentaal is zij
onmiskenbaar de kunstvorm van de rijken. Om dit te compenseren, wil zij ook
‘een maatschappelijke kunst’ zijn. ‘Zij hoopt de klassen zinnebeeldig naar
elkaar te brengen.’
Het Volkshuis van Victor Horta in Brussel (afgebroken in
1964), is hiervan het bekendste voorbeeld. Horta schreef over dat
proletenpaleis neerbuigend dat ‘lucht en licht’ erin ‘de weelde werden van
krotbewoners’. En hier is het dat Van Isacker mij met zijn kritiek verrast:
paleizen zoals het Volkhuis waren volgens hem niets anders dan een poging van
de bourgeoisie om het proletariaat te sussen: ‘Zij hoopte dat de stoffelijke
voordelen, verpakt in een Art Nouveaugeschenk, van deze gevaarlijke klasse een
bruikbare medewerker konden maken voor de verdere opbouw van de industriële
maatschappij.’ De ‘weelde van de bevoorrechten’ moest een ‘lokmiddel’ worden ‘om
de onterfden tot instrumenten te maken voor het behoud van de privileges der
bezitters’.
Ik vraag mij af of dit een juiste interpretatie is. Misschien
was het de facto zo, maar waren die volkshuizen, zoals ook de Vooruit in Gent
(Ferdinand Dierkens, 1913), niet vooral een soort van prestigeprojecten van de
zich in coöperaties verenigende en emanciperende en dus tégen de
kapitalistische, uitbuitende bourgeoisie agerende arbeidersklasse?
Maar goed, laat ons dit eens vergelijken met een hedendaagse
bouwproject dat de kleine man ten goede zou komen: de Ghelamco Arena in Gent,
waar, zo blijkt toch uit recente berichten en insinuaties, de stad Gent met
overheidsgeld in betrokken zou zijn, wat zij – met links-groene meerderheid –
goedpraat met het voornemen dat de voetbaltempel ook zou worden ingezet voor
sociale initiatieven. Of voor initiatieven die de gemeenschap ten goede zouden
komen, wat misschien niet altijd hetzelfde is.
De architecturale kwaliteiten van die Ghelamco Arena zijn totaal verschillend van die van de volkshuizen waarmee – althans in de interpretatie van Van Isacker – de kleine luiden werden gelijmd. Een eeuw na Horta en Dierkens lijmt men niet met florale motieven, grote raampartijen en ambachtelijk vervaardigd ijzersmeedwerk, maar met geprefabriceerd beton waaruit de ambachtelijkheid allang totaal verdwenen is, met formaat, lawaai en van ver zichtbare glitter en uitvergrote portretten van voetbalhelden. Het heeft er alle schijn van dat de arbeider – voor zover hij al kapitaalkrachtig genoeg is om zich in de Ghelamco Arena aan het aldaar aangeboden vertier over te geven – zich hier niet tegen het kapitaal en de bourgeoisie verzet, integendeel. En ja, hier geldt zeker het argument van Van Isacker: eventueel antikapitalistisch verzet wordt met dergelijke projecten inderdaad in de kiem gesmoord; zo’n voetbaltempel demonstreert vooral dat de bouwheren zich allang voorbij elk mogelijk antikapitalistisch verzet wanen.