De ideologen
van Groen lijken zich bewust van de problemen en stellen radicalere vragen.
Onze rijkdom is er ten koste van een zwaar ecologisch deficit waarmee wij zelf
meestal niet rechtstreeks worden geconfronteerd. De mogelijkheden om eraan te
verhelpen worden tegengehouden door de patentenindustrie en de economischewinstobsessie.
Maar de groene antwoorden zijn niet radicaal genoeg. De groene ideologen
bepleiten een deel- en/of kringloopeconomie 'als centrale hefboom voor een
transitie uit de koolstofverslaafde samenleving'. En 'openkennisnetwerken'.
Kleinschalige ondernemingen, deeleconomie, commons en repaircafés zullen
volgens hen de transitie bewerkstelligen. De korteketenlandbouw zal de
catastrofale kapitalistische agro-voedselindustrie verdringen.
Dat laatste kan
geen enkele groene ideoloog hardmaken. Niemand weet hoe de concentratie van productie
en landbouwgronden, de almacht van veevoederbedrijven en de verschraling van
geindustrialiseerde monoculturen, waarin voor keuterboertjes allang geen plaats
meer is, kan worden gekeerd. De groene ideologen geloven op een vage, niet
gegronde, manier dat de transitie, 'de structurele omslag er vrijwel vanzelf
zal komen'. Zij houden onvoldoende rekening met de 'cruciale vragen over macht'
en geven zo 'de grote financieel-economische groepen vrij spel om de staat en
internationale organisaties te koloniseren en hen in te zetten om hun
dominantie te continueren'. De alternatieven die de transitiedenkers aanreiken
vormen niet veel meer dan een 'feelgoodboodschap', een 'naïef optimisme'. Zeker
als ze beginnen te rekenen op de zin voor morele verantwoordelijkheid van
bedrijven. Het volstaat om een blik op de farmaceutische industrie te werpen om
het onzinnige van een dergelijke verwachting in te zien. Als de ontwikkeling
van geneesmiddelen die miljoenen mensenlevens kunnen redden niet rendabel is,
komt ze er niet.