99 – Nu ik allebei de eindejaarsconférences heb gezien, mag
ik vergelijken. Of moet ik zeggen: allebei de montages van de
eindejaarsconférences?
Ik aarzel geen seconde: die van Michael
Van Peel was veruit de betere. Hij acteert beter; zijn tekst was geen
‘tirade’, maar daarom bij momenten niet minder scherp of kritisch; het contact
met zijn publiek zat goed; de show was met enkele rode draden sterk
gecomponeerd en werd mooi afgerond met een sterk gebrachte versie van I will survive, uiteraard met een
aangepaste Nederlandstalige tekst. Het Antwerpse patois, waar velen zich aan stoorden omdat het niet authentiek of
zuiver zou zijn, of omdat het van een arrogante neerbuigendheid ten overstaan
van ‘de parking’ zou getuigen, hinderde mij geenszins. Van Peel oversteeg ook
de politieke commentaar door een levensles in te bouwen – uiteraard zonder
prekerig te doen: het nieuwsfeit van de De NIPT of Niet-Invasieve Prenatale
Test, een middel om het syndroom van Down bij een foetus te detecteren, en de
ongelukkige uitspraak van Etienne Vermeersch daarover leidden tot de vraag wie
nu de werkelijke ‘mongolen’ waren: die lieve, empathische, altijd enthousiaste
mensen-met-helaas-die-beperking, of wij, die elke dag tegen onze zin opstaan,
elke dag tegen onze zin in de file staan om tegen onze zin te gaan werken, nog
eens tegen onze zin in de file naar huis rijden, waar we te uitgeblust zijn om,
enzovoort.
Stijn
Meuris, die ik in zijn hoedanigheid van zanger en liedjestekstschrijver
hogelijk waardeer, ging wat mij betreft af als een gieter. Nu heb ik niets
tegen kritiek op het politieke bedrijf, ik vind het zelfs heel erg nodig, maar
laat het dan in godsnaam een beetje fijnzinnig worden gebracht. Niet zo bij
Meuris. Hij ging een voor een de partijen af (met uitzondering van de
extremen), en legde ze op hoogst voorspelbare wijze op de rooster: het
clowneske van Ben Weyts; Kris Peeters als George Clooney; het rekenwonder Van
Overtveldt; de grijze Bourgeois; de ‘kleine BMW’ van Maya Detiège; de
‘superieur’-uitspraak van Gwendolyn Rutten. Voortdurend liep Meuris zenuwachtig
heen en weer, hij brulde aan een stuk door, liet veel te weinig rust en pauze
in zijn voorstelling binnensijpelen – waardoor het meteen onmogelijk werd om
naar een hoogtepunt toe te werken. De show brak dan ook af als een ijspegel van
de dakgoot. Ook stoorde het mij dat hij zo op fysieke kenmerken van sommige van
zijn ‘slachtoffers’ inhakte. Dat is altijd een zwaktebod.
Bij Meuris meer dan bij Van Peel had ik de indruk dat ik
niet de volledige show had gezien. Dat kan aan de compositorische kwaliteit van
Van Peel liggen versus het opsommende van Meuris, maar toch. Op het doek achter
de heen en weer banjerende Meuris vormden een fraaie typografische compositie van
namen en woorden in de uitsparingen het woord ‘tirade’. De meeste van die namen
en woorden kwamen aan bod, maar niet allemaal. In de televisieversie werd
bijvoorbeeld de naam ‘Francken’, wel degelijk op dat doek aanwezig, niet één
keer vermeld. Men kan zich afvragen hoe dat komt.
En dan nog een algemene bedenking. Wat is het kritische
effect van dergelijke eindejaarsconférences. Als kritiek op de politiek, zelfs indien
scherp geformuleerd (zeker bij Meuris, die zich volgens mij tot op het randje
van de laster-en-eerroof begaf), een vorm van amusement wordt, dan maakt ze
zichzelf onschadelijk. Politici, die tegenwoordig openlijk en dus cynisch teren
op de baten die de verwarring van feit en fictie hun oplevert, lachen in hun
vuistje: ‘Laat het kiesvee voor de teevee maar lachen met die tot grap vermalen
ergernis en woede. Ook slechte reclame is reclame, en als de onvrede op die
manier wordt gekanaliseerd, blijven wij buiten schot.’ Zo bekeken worden Van
Peel en Meuris even grote narren als trendsetter Hoste, die op den duur niets
anders meer was dan een cynische, poenpakkende gatlikker van de macht.