3 januari 2018
92 – Het was goed dat L. en M. het op oudejaarsavond zo hadden
georganiseerd: aangezien het gezelschap te groot en te heterogeen was om een
hele avond lang het gesprek te laten voortkabbelen, was iedereen verzocht om
iets mee te brengen en aan de anderen voor te stellen. En dus las S. een
gedicht voor van Menno Wigman, met de commentaar erbij van Gerrit Komrij; las
ik een drietal bladzijden voor uit Konstantin Paustovskij’s Onrustige jeugd, ze gingen toevallig ook
over poëzie; stelde M., die architect is, een boek voor over het Parijs van
Haussmann; vertelde H., die illustrator is, over een Spaanse striptekenaar;
vertelde D. een anekdote over een maffia-incident waar hij in een
Sint-Petersburgs appartementsblok ooit getuige van was (het ging om een
defenestratie en het werd aanbevolen om zich niet met die zaak te moeien);
maakte S. ons deelgenoot van de passie die zij voor Nick Cave had opgevat toen
ze in oktober zijn concert in Antwerpen bijwoonde – dat moet nogal wat geweest
zijn, dat concert, zoveel mensen heb ik nu al horen zeggen hoe formidabel het
was… L., wier overheerlijke maaltijd háár bijdrage vormde tot het geslaagde
samenzijn, vertelde me gisteren dat haar schoonvader, X., ook een bijdrage had
voorbereid, over tuinieren, maar dat hij daar helaas uit bescheidenheid niet
toe was overgegaan. Toch vertelde hij iets wat mij zal bijblijven en waar de
rokers, die op gezette tijden buiten onder het afdak in de wind gingen staan om
zich aan hun verslaving over te geven, zich ongemakkelijk bij voelden. X.
memoreerde namelijk zijn enkele jaren geleden overleden echtgenote, hoe zij er
nooit in was geslaagd, ondanks zijn herhaaldelijke aandringen en ook nadat de
ziekte haar in zijn greep had genomen, om van haar verknochtheid aan de sigaret
af te zien.
93 – (...)
94 – (...)
95 – (...)