De rit gaat door een lelijke, bruingele voorstad, kale
huizen zonder daken met houten klopbalkons, die alleen ’s morgens mooi zijn,
als ze – terwijl de buurt afgunstig toekijkt – de zwartrode, geknoopte
lambrekijns van katoen geven (…)
Egon Erwin Kisch, De
vliegende reporter, 113