25 december
2017
87 – Toen ik
gisteren, tijdens mijn wandeling samen met L. over het strand van de
Seinemonding, heel even afgezonderd naar de branding stond te kijken, dacht ik:
dit moment moet ik onthouden, dit besef van tijd en ruimte, mijn geïsoleerde
plek daar, tegenover die eeuwig aanrollende golfjes die hun vracht van wier en
schelpen en afvalhout en microplastics op de vloedlijn achterlaten, met aan de
overkant van de brede rivier, die eigenlijk al in een baai overgaat, de in een
laaghangende wolk gevatte, rook uitspuwende schoorstenen van de
olieraffinaderijen van Le Havre. Ik moet dit vasthouden, dacht ik, en daarom
zal ik erover schrijven: wat ik hier en nu denk en voel.
Gisteren begon
ik dan over die wandeling te schrijven, met de bedoeling om dat moment van
intens besef van tijd- en ruimtelijkheid en van mijn plaats daarin vast te
leggen, maar kijk, ik kwam niet verder dan een situering en een weergave van
het gesprek dat we voerden, L. en ik, over ouder worden en hoe het is om de
laatste jaren van je leven als een plant te vegeteren. En ik vergat het
aanvankelijjke opzet van mijn schrijven: datgene wat ik op dat ene moment zo
belangrijk had gevonden of, juister gezegd, waaraan ik zo graag een groot belang
had willen hechten.
Want wat was
het dat ik daar had gevoeld, staande op de vloedlijn van de in zee stromende
Seine, tussen de messenheften en het zeewier en het wrakhout? Het was een besef
van nietigheid, van vluchtigheid ook, maar ook van vastberadenheid: ‘Dit is dit
ene en ondeelbare moment in je leven, het is nog niet te laat, wees bewust en
beslist en maak iets van wat je nog rest.’ Zoiets. Ik dwong mijzelf het te
voelen, ik nam mij voor het te memoreren, en ik vergat het prompt.