5 mei 2006
ACTE DE PRÉSENCE
Op de begrafenis van de vrouw van de baas, die ik nooit heb
gezien (ik bedoel de vrouw). Op de vernissage van de tentoonstelling van de
schilderijen van de oom die ik niet in mijn hart draag (ik bedoel de
schilderijen). Op de sollicitatieprocedure voor de invulling van de job die ik
niet ambieer (ik bedoel de job – maar ik moet nu eenmaal kunnen bewijzen dat ik
werk zoek). Op het feestje van de vriend van een vriend die mij sympathiek
vindt maar ik hem niet (ik bedoel de vriend van de vriend – maar zijn vrouw
geeft les aan mijn dochter en ik denk dat het geen kwaad zou kunnen als ik met
haar, ik bedoel de vrouw van de vriend van de vriend, eens over mijn dochters
leerachterstand zou kunnen praten). Op het oudercontact aan het tafeltje
tegenover de leraar van de zoon die het goed doet (ik bedoel de zoon – maar ik
moet nu eenmaal af en toe mijn kop tonen).
Berekening, strategie, onechte ontmoetingen, investeren in
iets anders (maar wat?), dat later (maar wanneer?) moet komen – ja, soms lijkt
het hele leven een acte de présence waarbij de essentie op den duur uit
afwezigheid bestaat.