wolkenfragmenten uit Gerrit Komrij, Tussen hemel en aarde
3131
Steeds onbewolkter, minder
koel en droger. (19)
3132
Jezus hing in de lucht, kort nadat
hij van de grond was losgekomen, en boven hem was er al attent een ringvormig
gat in een wolk geslagen om hem door te laten. (22)
3133
De bui is afgedreven; / aan de
gezonken horizont / trekt weg het opgestapelde, de rond- / gewelfde wolken (…) (Gerrit Komrij citeert J.H. Leopold, 25)
3134
Door wolken heen, waarachter
sterren stralen // De duistre hoeven, door het land verspreid, / En langs de
koude weg de lege bomen / Gaan in de mist teloor. (Gerrit Komrij citeert J.C. Bloem, 28)
3135
Harten die volstromen van het najaar,
gevolgd door een natte plens eenzaamheid; de teloorgaande lege bomen; en de
constellatie van hemel, herfstmaan, wolken en sterren (…) (29)
3136
Het maanlicht achter de wolken
staat voor zijn duistere vermoedens.
(29)
3137
Een kwatrijn was voor hem een wolkbreuk. (61)
3138
Ze maken elk nieuw hutje, elke
nieuwe wolkenkrabber interessant. (86)
3139
De wolken, de dreiging, de
onrust zijn zo groot dat alle kneuterigheid bijzaak wordt, een stip. (96)
3140
Nu kus ik lucht en zon en wind en wolk,
/ een sprietje gras, een veertje aan een tak, / maar ook de langste en de
scherpste doorns, // en prikkeldraad en een gebroken glas, / opdat ik bloeden
zal, mijn lieveling, / tot de hele mensheid van je zingt. (Gerrit Komrij citeert Pieter Boskma, 115)
3141
Hij is de man van wolken en
weg en horizon, maar ook van sociale rechtvaardigheid. (126)
3142
(…) ruisende bomen
en de witte zwanen / van wolken die daarboven staan (…) (Gerrit
Komrij citeert W. Hessels, 138)
3143
Mijn pop viel neer toen de zon /
zijn bronsklok luidde uit de lucht / toen de wolken e muur wit kalkten /
viel de schaduw er in terug (Gerrit
Komrij citeert Ingrid Jonker, 216)
3144
In branding, onder schuimrandbaren,
roofdierwoesten, / Wier aanvangsbulderingen ’t wolkenleger tergen, /
Wier einden ’t land met steelse rimpeling ontmergen. (Gerrit Komrij citeert Hendrik de Vries, 248)
3145
’t Is of je ontdekt dat je meet een
pot verf niet alleen een tuinhek maar ook een wolkenlucht kunt
schilderen. (291)
3146
Hij weet hoe kruinen waggelen en
zuchten, / hji brengt de ogen tot hoog overzicht, / hij brengt het hoofd tot in
de wolkenluchten, / hij brengt de oren tot het vogelnest, / hij brengt
de tanden tot het vlees van vruchten. (Gerrit Komrij citeert Geert van Istendael, 317)
3147
de bomen bezemden, wild geworden, /
met hun wintertakken / de wolken weg
(…) (Gerrit Komrij citeert Bert Chabot, 318)
3148
Chabots poëzie is typisch wat we
stadspoëzie noemen. Zelfs dat hij een meester is in bomen en wolken
verandert daar niets aan. Natuurlyriek heeft het over kolibries en berken,
alleen de stedeling verstaat onder natuur ‘bomen en wolken’. (319)
3149
Bomen en wolken dus, het
gewortelde en het ontwortelde. Plotseling gebeurt er bij Chabot iets met de
bomen of de wolken, de bomen ontwortelen en gaan aan de zwier, de wolken
wortelen en hangen aan touwtjes, en als voor de stedeling bomen en wolken
eens niet haalbaar zijn gaat het asfalt glimmen – er verschuift iets, het gaat
vriezen of dooien, er wordt een nieuwtje aangekondigd dat nog even moet wachten
en dan gebeurt het. Het geluk. (319)
3150
Door
kletsmajoors, predikers en partijgangers, in wazige bewoordingen, wandelend
over wolken, gekleed in een priesterhemd. (339)