Je hebt van die foto’s waarop heel veel te zien is. Je
geraakt er niet op uitgekeken. Elke keer dat je ze bekijkt, zie je iets wat je
de vorige keer nog niet had opgemerkt.
Het motief op de jurk en de lichtstrepen op de paspop;
een levende vrouw en een dode man; de rechte hoek van de gevel en de bocht die het
trottoir beschrijft; de bollen op de stoeprand en de afbraak aan de overkant –
ankers houden wat er nog staat overeind; de kleuren van het behang waarvan er
een overeenstemt met het hemelse blauw; de antenne op het dak; de drie nutteloos
geworden raamopeningen, voor één ervan hangen nog luiken. En alle mogelijke
relaties tussen deze elementen, die betekenissen genereren en geschiedenis binnenbrengen
in de actualiteit van de foto – want dat is de foto, op het moment dat hij
gemaakt wordt, onvermijdelijk altijd: actueel.
De vraag is nu of de fotograaf dat allemaal ter plekke
gezien heeft? Al die motieven en mogelijke betekenissen?
Uiteraard niet. Ik herinner mij dat ik de foto maakte toen ik daar, aan het
stuur dan nog, voorbijreed. Het gebeurde in een flits en eigenlijk zag ik pas
thuis wat daar allemaal te zien was. Maar dan is de vraag: wat bracht mij ertoe
die foto te maken? Er moet toch een intuïtie zijn geweest, een nog niet
geëxpliciteerd aanvoelen dat daar, in dat ene kader, veel meer samenkwam dan in
alle andere mogelijke kaders die uit de trieste werkelijkheid van dat
Zuid-Franse stadje konden worden geïsoleerd?
Welke intuïtie is
dat dan? Moeilijk te verwoorden, maar zij raakt wel de kern van wat fotografie
is of kan zijn.
Lodève (F) – 070818