(…) toch was er
voldoende marge voor dat soort van retrospectieve romantiek die behagen schept
in het nabootsen van het lot van een uniek genie (tot en met de jaloezie, tot
en met de vuiligheid, tot en met de doorborende pijn, haar amandelkleurige
gezicht te zien wenden naar haar blonde Cassio van achter haar pauwevederen
waaier) zelfs als men zijn verzen niet kan nabootsen.
Vladimir Nabokov,
‘Eens, in Aleppo…’, in Lente in Fialta,
147
0503