Het was tijdens onze eerste wandeling door de stad – die ik
toen al goed kende – dat we in de etalage van een of andere antiekzaak een
bronzen vat van Japanse makelij zagen; bij latere ommetjes kwamer we er
dikwijls langs. Het patina was chocoladebruin, de vorm een afgeplatte bol; een
watervogel met lange poten vloog in reliëf over zijn gekromde buik, en het
deksel, dat bestond uit een grotesk hondachtig schepsel dat een slang beet, was
op kunstige wijze geperforeerd om de binnenin ontstoken wierook te laten
ontsnappen. Een decoratief stuk vakmanschap; een liefhebber van oosterse
dingen, dachten wij, zou het wel op zijn haltafel willen hebben als verzamelbak
voor visitekaartjes.
Norman Douglas, Terugblik,
9
ǁ
Uiteindelijk verzamelde ik alle losse blaadjes,
visitekaartjes van mijn bureau en gooide ze op een grote hoop in de koperen
schaal.
Wiesław Myśliwski, De
laatste hand, 482