maandag
In 2016 ga ik afkicken van mijn nieuwsverslaving. Ik ben al
goed bezig want tegenwoordig haak ik, bij het bekijken van het
televisiejournaal, steeds vaker af na het eerste item – dat ik nog altijd
bekijk om, mocht er dan toch iets gebeurd zijn dat zelfs de VRT-nieuwsredactie
belangrijker lijkt dan de eigen huis-, tuin- en keukenbesognes, alvast dát mee
te pikken. Maar helaas, ook vandaag lijkt er nergens ter wereld iets
belangwekkenders te zijn gebeurd dan de huiszoekingen in Brussel gisterenavond
waarbij drie personen zouden zijn opgepikt die ‘iets met de aanslagen in Parijs
te maken zouden hebben gehad’. Wat precies, wordt op geen enkele manier duidelijk
gemaakt, het enige wat we weten is dat de plegers vlak voor hun daden deze drie
zouden hebben opgebeld. Nu goed, op zich is het nog geen hoofdpunt waard, ware
het niet dat er béélden van zijn, en dan weet je dat het een hoofdpunt wórdt.
Toch was het interessant om het item te bekijken want een personage dat op een
terras was gezeten – het is half december en dus 15 graden – vertikte het om mee te
gaan met de straatinterviewer van dienst: ‘Ik? Bang? Welneen! Ik heb al genoeg
zorgen aan mijn kop om ook nog hierover bezorgd te zijn.’ Dat vond ik raak, en
het zal wel zijn omdat ze niets anders hadden om het beeldverslag op te vullen
dat deze laconieke oprisping niet werd weggesaneerd uit de stemmingmakerij
waartoe het journaal zich dezer dagen verlaagt. Met het tweede item was het ook
van datte: de kerstmarkt in Brussel heeft te lijden van de algemene perceptie
als zou Brussel een belegerde stad zijn. Niets beters wordt hierop gevonden dan
om Vlaams parlementslid Yamilla Idrissi, zelf woonachtig in de zogenaamde gevarenzone,
te volgen op genoemd oord van geestdodend consumentisme, waar onder meer een
zingende eland te bewonderen valt die om sneeuw smeekt. ‘Dit is niet mijn
favoriete plek,’ orakelt Idrissi, ‘maar dit jaar kom ik toch om te tonen dat ik
niet bang ben. De mensen zijn bang, maar ik ben niet bang!’ En zo is dat woord
alweer drie keer gevallen en draagt Yamilla, ook al bedoelt ze ’t goed
natuurlijk, op haar beurt bij tot wat de makers van het journaal beogen: het
verspreiden en versterken van datgene waaraan blijkbaar zo’n grote behoefte
bestaat: angst. ¶
Voor mij uit stapt een jongeman, zwart trainingspak, rugzak,
kop in kap. Hij heeft mij in een ooghoek gezien, stapt nog wat door en stopt
dan. Spreekt mij aan. ‘Excuse me, sir.’ Ik kijk hem aan. De ogen diep in de
kassen, een baard van vijf dagen, een treurige blik. Ik kijk hem vragend aan,
wat kan ik verwachten? ‘Honger.’ In het Nederlands nu. Ik heb hem dus
aangekeken en kan niet terug. Ik vraag hem wat ik voor hem kan doen. Hij
herhaalt dat hij honger heeft. Ik vraag hem of hij weet waarnaartoe als ik hem
iets zou geven. Hij knikt. Ik haal het kleingeld boven dat ik in mijn broekzak
zitten heb. Haal er nog de vlug de kopermunten uit om de vernedering niet te
groot te maken en geef hem, wat is het?, twee of drie euro. Twee euro en
veertig eurocent, om precies te zijn. Ik leg de munten in zijn uitgestoken
hand. Maar we stappen dezelfde kant op, dus kan ik hem nog vragen waar hij
vandaan komt. Hij komt uit Roemenië. Hij slaapt in het station. Hij heeft een
klein kind, ergens in Sant-Kroes wordt ervoor gezorgd. In Sint-Kruis dus, maar
ik begrijp niet zo goed in welke omstandigheden er voor dat kind gezorgd wordt.
We komen bij de Bevrijdingslaan, daar neemt de jongeman afstand. Nu loopt hij
weer een eind voor me uit. Tot hij bij het schuilhuisje komt langs de
buitenvest, waar ik al vaak daklozen heb zien zitten maar ook jongeren. De
marihuanalucht waait je er vaak tegemoet. De Roemeen stapt de schuilplek in, ik
passeer hem opnieuw. Hij zoekt iets, heft in wanhoop de armen op. Iets wat hij
daar had achtergelaten, denk ik dan, is verdwenen. Wat was het? Een zak met
kleren? Een slaapzak? Ik stap verder, laat hem achter. ¶