Hij stond voor de deur met zijn zoontje aan de hand, wat hem
iets onschuldigs gaf en mijn verzet tegen zijn macht brak. Al Alvarez was op
dat moment de invloedrijkste poëziecriticus in Engeland, de mannetjesmaker
onder de redacteuren, die van The
Observer de krant had gemaakt waarin je als dichter uitverkoren of gebroken
werd. Hij was van mijn leeftijd, een kleine, samengebalde man, het gezicht
omkranst door een dunne baard, die me met twee verschillende ogen peilde, het
ene open en nieuwsgierig, het andere half dichtgeknepen en wantrouwig. Ik mocht
hem onmiddellijk. Hij had gevraagd om een interview en we spraken af dat
wandelend met onze kinderen te doen.
Connie Palmen, Jij
zegt het, 157-158
ǁ
Ik belde hem op en wij spraken af met onze kinderen op
Primrose Hill te gaan wandelen. Het leek een plezierig neutraal idee.
A. Alvarez, De wrede
god, 18