© rr |
18 december 2015
vrijdag
Ik las onlangs nog een boek waarin het ik-personage een
ander geslacht had dan de schrijver – ik herinner me niet meer welke roman het
was, maar de auteur was een man en zijn ik dus een vrouw. In Jij zegt het van Connie Palmen is het
omgekeerde het geval: de ik in deze aan het dichterskoppel Hughes-Plath gewijde
bioroman is Ted Hughes. Waarom zeg ik dat nu? Wel, bij dat andere boek stoorde
deze seksewissel, ik ondervond grote moeite om te vergeten dat de ik en de
auteur niet tot dezelfde sekse behoorden. Palmen slaagt erin mij deze ingreep
te doen vergeten: ik denk nooit aan haar wanneer ik in haar boek voortdurend
die ‘ik’ zie staan. Dat heeft te maken, denk ik, met het feit dat de persoon
die in haar roman ‘ik’ zegt, in tegenstelling tot de ‘ik’ in dat andere boek,
een persoon is die écht heeft bestaan. Ik bedoel: Jij zegt het is een biografische roman – en dat is meteen ook het
hele probleem met dit boek. (Ik spreek voor mijn beurt want ik heb het nog niet
uit.) De vraag is namelijk waar de parafrase ophoudt (van het overvloedig
bestaande biografisch en autobiografisch materiaal, van de dagboeken, brieven,
poëtische oeuvres en alle secundaire literatuur daarrond, de talloze
biografieën en hagiografieën en lasteringen, enzovoort) en waar de eigen
creatie begint. (Connie Palmen, Jij zegt
het) ¶