22 december 2015
dinsdag
Christine Mussche had het vorige
week over de onnadenkendheid die aan het denken voorafgaat en die, volgens
haar, vraagtekens doet plaatsen bij de toerekeningsvatbaarheid van daders. Zou
het kunnen, vraag ik mij dan af, dat wij precies de activiteiten die op
dergelijke onnadenkendheid gebaseerd zijn als het zinvolst ervaren – op voorwaarde
dat ze oorbaar zijn natuurlijk. Ik denk dan aan: dromen, improviseren, tekenen
of op welke manier ook creëren. Schrijven lijkt mij dan ook zoiets – enfin, ik
ga voor mezelf spreken. Zelden weet ik op voorhand waar ik op het eind zal
uitkomen, mijn teksten zijn nooit een vooraf in het hoofd afgeronde gedachte
die enkel nog op uitschrijven wacht. En laat het nu net dát zijn wat het zinvol
of dan toch minstens plezierig maakt: dat ik ook mezelf kan verrassen.
Dergelijke op onnadenkendheid gestoelde activiteiten maken het leven aangenaam.
Of anders gezegd: aangenaam is dan het punt waar het denken ophoudt of, beter
gezegd, nog niet is opgedoken. (En dan denk ik aan de mémoire involontaire van Proust: ook daar gaat een intens
geluksgevoel gepaard met een verlies van rationele controle over de werking van
de herinnering. (Marcel Proust, Over het
lezen)) ¶
Ik had de politieagente voor mij op het kruispunt zien
staan, en had me al afgevraagd wat ze daar stond te doen. Wanneer het licht op
groen overgaat, rijd ik rechtsaf de Elisabethlaan op. En pas dan zie ik het
blauw-witte lint dat over de twee rijvakken gespannen is. Ik heb mezelf klem
gereden en moet achteruit. De agente komt op me afgestapt en gebaart dat ik
daar weg moet. Had ik al begrepen, maar ik zie niet meteen of ik nu vooruit met
een wijde bocht moet terugkeren, dan wel achteruit moet, of dan toch linksaf
moet inslaan – waar ik helemaal niet moet zijn. En dus sta ik daar een seconde
te lang. De agente gebaart nu dat ze mij iets te zeggen heeft. Ik laat de ruit
van mijn passagiersdeur zakken en buig mij voorover. Het mens begint mij meteen
uit te kafferen, native speakers kunnen het geblaf meteen omzetten in het
Brugse dialect dat duidelijk haar moêrs taal was. ‘Denkt u misschien dat u
alleen op de weg bent? U kunt misschien thuis slapen in plaats van achter het
stuur.’ Hmm. Ik slik iets in en maak me uit de voeten. Wat later, wanneer ik na
een omweg op het adres in de Elisabethlaan ben aangekomen waar ik moest zijn,
zie ik wat de oorzaak is van het oponthoud. Er is een ongeluk geweest, er staat
een moto midden op de straat geparkeerd, een helm en handschoen liggen op de
grond. Wat verderop staat een bus vlak voor een zebrapad. Naast de bus staan
politieagenten te beraadslagen. Ik verneem al spoedig hoe
erg het ongeluk is geweest, en dat het al meer dan drie uur geleden is
gebeurd. Zo lang staat die agente daar al, blijkbaar. Ze zal honger hebben
gekregen, of haar geduld zijn verloren. ¶