© rr |
12 december 2015
zaterdag
O tempora o mores. Tot deze zwaarwichtige conclusie kwam ik
nadat ik daarnet even op de wekelijkse markt rondliep. Aan een kaaskraam ving
ik een gesprekje op. De meneer van het kraam, de kramer dus, maakte een
opmerking over de broek van een van zijn vrouwelijke klanten die stond aan te
schuiven voor een stukje brie of camembert, dat moest nog blijken. ‘Te veel op
uw knieën gezeten?’ vroeg hij. De vrouw droeg een broek met gescheurde knieën,
zoals dat in de heersende code bij mensen die tegen heersende codes onvoldoende
weerstand kunnen bieden te doen gebruikelijk is. Het was een jonge en fris
ogende vrouw uiteraard, want tegen oude dozen maken kramers dergelijke
opmerkingen niet, gesteld dat die oude dozen dergelijke gescheurde broeken
zouden dragen. Quod non en indien het wel het geval zou zijn, dan zouden de
jonge en fris ogende zich wel heel snel aan andere heersende codes onderwerpen.
Nu goed, de jongedame met de gescheurde broek lachte een beetje ongemakkelijk
terug. Maar toen mengde de kraamster, van wie we gemakshalve maar zullen
veronderstellen dat zij niet enkel in commercieel opzicht aan de kramer
gebonden is, zich in de woordenwisseling terwijl ze een stuk reblochon op de
weegschaal legde en inpakte. ‘Ja, daarvan slaan de gedachten op hol!’ En alsof
dat nog niet voldoende was, voegde ze eraan toe: ‘Daar fantaseren de mannen wel
graag iets bij, hé, bij een vrouw die op haar knieën zit.’ Waarop ze zich tot
een van de mannen in de rij wendde en vroeg: ‘Is het niet waar, misschien?’ Het
waren belegen opmerkingen, en het gegniffel klonk op het beschimmelde af
ondermaats. Ik had geen kaas van doen en vervolgde mijn weg. ¶