In zijn voor De Arbeiderspers bijgehouden journaal voor het jaar 2017 steekt Cyrille Offermans zeer uitgebreid de loftrompet over Paul de Wispelaere, meer bepaald over diens in 1992 uitgekomen ‘magnum opus’ Het verkoolde alfabet, volgens Offermans de niet te overtreffen kwintessens van een heel, op zich ook uitermate boeiend, oeuvre. Ik ben het roerend met Offermans eens – en dat geldt voor heel veel zaken in dit interessante, onderhoudende en zeer leesbare en lezenswaardige journaal met de onmogelijke titel Een iets beschuttere plek misschien.
Offermans signaleert een ambivalentie bij De Wispelaere. Enerzijds verlangt de ouder wordende schrijver naar rust en geborgenheid, naar isolement ook, er is een vorm van resignatie. Anderzijds getuigt onder meer Het verkoolde alfabet – inderdaad een meesterwerk, vond ik ook al in het jaar van publicatie (zie mijn artikel ‘Tuinieren op ‘s werelds rand’) – van een afkeer van standvastigheid en stilstand. Offermans citeert De Wispelaere: ‘Wie trouw is, kan niet dubbelzinnig zijn, scheurt zich niet los, blijft zijn hele leven in baarmoeders zitten, in de schoot van het gezin, in de schoot van de kerk, in de schoot van het vaderland of in welke schoot dan ook.’ (230) Al deze schoten belemmeren de verandering, het risico van zinverlies dat nodig is om wat dan ook te bereiken of te maken en te begrijpen. De Wispelaere wil niet opgenomen worden in groupuscules en kongsi’s, hij verwerpt het gemakkelijke comfort van de geborgenheid. ‘Dan besluit hij dat de enige vorm van trouw waar het op aankomt de trouw aan zichzelf is’ (231) – al is dit natuurlijk gemakkelijker gezegd dan gedaan. In de praktijk komt het neer op een vermenging van beide: trouw en trouweloosheid – en naarmate de ouderdom de kop opsteekt, wordt het verlangen naar ‘een toekomst die juist wordt gekenmerkt door rust, zorgzaamheid en continuïteit’ (232) levendiger.
Deze passages doen mij concluderen dat ik, toen ik als 25-jarige hoog opliep met ‘geborgenheid’ (weliswaar ‘in een wankel huis’; ‘Geborgen in een wankel huis’ was de ondertitel van mijn licentiaatsverhandeling), vroeg oud moet geweest zijn. Dat verlangen naar stilstand – toen ik nog jonger was, typeerde ik mezelf als ‘neofoob’ – en, mutatis mutandis, afkeer van verandering, heb ik stilaan ingeruild voor de realistischere vermenging van trouw en trouweloosheid waar De Wispelaere het over heeft. Anarchie is niets voor mij, maar toch kan ik zeggen dat ik in de loop der jaren een hekel aan burgerlijkheid, gezelligheid, voorspelbaarheid en kneuterigheid heb ontwikkeld.
Een terechte en – al zeg ik het zelf – lovenswaardige ontwikkeling, dacht ik toen ik onlangs op de gevel van een poepsjiek bejaardentehuis (woonzorgcentrum is een term die we nu best een tijdje vermijden) naast een aantal andere dure trefwoorden ter aanprijzing het woord ‘geborgen’ zag staan. Geborgen – het woord riep bij mij meteen ook de connotatie van dood en lijkbezorging op.
*
Uit de mond van dezelfde Christian als die van scherf 51 tekent Johan de Boose voor zijn boek De grensganger de volgende woorden op: ‘Tien jaar na de bouw van de Muur heerste er berusting, men was geneigd de bestaande situatie te bevestigen.’ Materieel hadden de Oost-Duitsers het in 1971 beter, en ook de controlemaatregelen lieten zich minder scherp gevoelen. ‘De onderdrukten hadden geleerd tevreden te zijn.’ Low profile was de boodschap, niet boven het maaiveld uit steken. ‘Wie carrière wilde maken, moest zich als enthousiast communist voordoen, voor de anderen was het voldoende onderdanig te zijn.’ En dan volgt het woord dat mijn aandacht trekt: ‘Geborgenheid werd het motto, snap je? Wie de macht erkende en de regels volgde, werd met rust gelaten.’ (119)
Dat woord, ‘geborgenheid’, zet mij ook hier aan het denken.
Cyrille Offermans, Een iets beschuttere plek misschien (2018)
Johan de Boose, De grensganger (2006)
Paul de Wispelaere, Het verkoolde alfabet (1992)