190820
Ik fiets een tijdje achter een oudere man aan met een zwarte wereldkampioenentrui, met daarop in witte letters de vermelding ‘1970 LEICESTER’. Ik ga naast hem rijden en vraag hem of hij die trui draagt voor Jean-Pierre Monseré, die in Leicester wereldkampioen werd en het volgende seizoen, in 1971 dus, in de witte versie van die trui, verongelukte. Ik was tien jaar toen, vertel ik aan de man terwijl we een eind samen oprijden, en het was de eerste keer dat het tot me doordrong dat mensen konden doodgaan. Ik herinner mij de doodsprentjes die toen circuleerden. Iedereen was heel erg aangedaan, meer nog misschien dan nu met de dood van Bjorg Lambrecht omdat er ondertussen al zoveel jonge coureurs gestorven zijn. Toen was het iets nieuws. Ja, Simpson was gestorven op de flanken van de Ventoux, maar dat was door de pillen en de drank. Zo’n jonge coureur als Monseré daarentegen, in alle onschuld, in de fleur van zijn leven… ‘Wist je dat een paar jaar later de zoon van Monseré precies hetzelfde overkomen is?’ vraagt de man. Ja dat weet ik. Het kind reed met zijn fietsje op straat, in diezelfde wereldkampioenentrui, en werd ‘geschept’ door een auto. De weduwe verloor nu ook nog haar kind. Hoe zou het zijn met die vrouw? Ze moet, als ze nog leeft, nu toch ook tegen de zeventig jaar oud zijn. Zoals de man op de fiets naast mij 69 is. Dat weet ik omdat ik het hem vraag. Hij maalt elke week zijn vijfhonderd kilometer, is nog in prima conditie. Ik neem nu de leiding van hem over. Een paar kilometer verder neemt hij weer over – en zo wisselen we elkaar een tijdje af. Wanneer we de roeiclub bereiken, vertraag ik, zodat ik afscheid van hem kan nemen want ik moet dra rechtsaf, de Maria van Bourgondiëlaan in – maar het mannetje is verdwenen, zonder groet, en ik zal hem nooit meer terugzien. * (…) * (…) *