maandag 28 september 2020

scherf 59

Tweespalt


Met De opgang voegt Stefan Hertmans niet alleen een bladzijde toe aan de geschiedschrijving over de Vlaams-nationalistische collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog, hij heeft het vooral – preciseert hij zelf in elk interview, alsof hij niet wil dat zijn nieuwe roman meteen in die hoek wordt geklasseerd – over de conflicten die in een gezin kunnen ontstaan door toedoen van uiteenlopende politieke gezindheden.

Ben ik nu een slechte mens als ik meteen denk aan het ideologische meningsverschil ten huize De Wever, tussen Bart en Bruno?

Ik dacht het niet. In deze zelfbeoordeling voel ik mij gesterkt doordat ik in de bibliografie van Hertmans’ boek beide heerschappen aantref. Van Bruno, die in het dankwoord nog een aparte expliciete vermelding krijgt, wordt Gekleurd verleden. Familie in oorlog vermeld, een boek dat hij in 2010 samen met Martine Van Doorslaer publiceerde; het werk van broer Bart waarvan Hertmans ‘dankbaar’ gebruik maakte, luistert naar de titel: ‘Feestrede ter ere van Griet Verhulst en Mia Brans’, uitgesproken op 16 november 1997 en door de auteur aangetroffen in het Archief voor Nationale Bewegingen te Antwerpen, een instelling waarin, als ik het goed heb begrepen, het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN) is opgegaan. (Ja, tot zelfs in de naamgeving van instellingen toe sluipt het besmuikte, het toedekken, het niet-uitdrukkelijke benoemen binnen.)

In De Zevende Dag op de VRT werd aan de auteur hierover een vraag gesteld. Een pertinente vraag natuurlijk, want die Griet Verhulst was niemand minder dan de zwaar aangebrande derde echtgenote van collaboratiekampioen Willem Verhulst, hoofdpersonage in De opgang. De nog jonge Bart De Wever sprak zijn feestrede in aangebrand gezelschap uit ter gelegenheid van de negentigste verjaardag van deze vrouw. ‘Ja, er waren veel Vlaams Blokkers bij,’ beaamt Hertmans, ‘maar we moeten bereid zijn om vast te stellen dat er voortschrijdend inzicht is. De Wever heeft toch ook onder meer gepleit om de naam van het Delwaidedok te veranderen.’ Delwaide was de Antwerpse oorlogsburgemeester, en in die hoedanigheid medeverantwoordelijk voor de razzia’s die in zijn stad plaatsvonden, uitgangspunt voor een andere roman van een hedendaagse Vlaamse schrijver: Wil van Jeroen Olyslaegers. Vreemd toch, hoe de oorlog blijft nazinderen, hoe onverwerkt het verleden blijkbaar is.

(Tussen haakjes: in De Zevende Dag stelt journalist Lieven Verstraete heel gedwee géén vraag over een bewering die Hertmans in zijn boek maakt, in een passage over Adriaan Verhulst, die een tijdje voorzitter was van de raad van bestuur van de toenmalige BRT: ‘Snel daarna zou het neoliberale vrijemarktdenken de openbare media in de greep krijgen’ (365).)

De tweespalt in de familie De Wever tussen de doctorandus en de doctor, de tweespalt in het gezin Verhulst, waarover De opgang dus ‘vooral’ zou gaan, volgens Hertmans: die tweespalt blijft inderdaad de Vlaamse geschiedenis bepalen. En in die zin is De opgang toch ook een actueel boek. Luister mee: ‘De rancune zwelt steeds verder aan; de samenleving scheurt uit elkaar in twee onverzoenlijke partijen. De collaborateurs zelf maakten zich in die jaren een houding eigen die tot op de dag van vandaag in sommigen van hun kinderen en kleinkinderen zou blijven voortleven: niet de landverraders waren schuldig, maar de Belgische patriotten die het land trouw gebleven waren, want dat vaderland was volgens hen zelf de boosdoener (…) de Belgische vlag werd consequent “dat vod” genoemd (…).’ (217; mijn cursivering) Natuurlijk herinnert iedereen zich de omschrijving van de Belgische driekleur door de huidige voorzitter van het Vlaams parlement, onmiddellijk na haar aantreden – ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat Hertmans precies die connotatie beoogde.

Veel van die rancune is – Hertmans verzuimt niet het te benadrukken – ontstaan tijdens de repressie: sommigen werden tijdens hun gevangenschap extremistischer: ‘zijn haat voor de staat die hem veroordeeld heeft, groeit in de eenzaamheid van zijn cel uit tot een obsessie.’ (286) Elders (311) heeft Hertmans het zelfs over ‘[h]et calimerocomplex van de Vlaamse collaborateurs’. We kennen allemaal het zwarte piepkuiken met de halve eierschaal als hoofddeksel waarmee de doctorandus vaak wordt vergeleken.

Laat er geen twijfel over bestaan: hoezeer diplomaat Hertmans ook zijn best doet om zichzelf in de eerste plaats als kunstenaar voor te stellen, iemand die zich dus in de eerste plaats bezighoudt met schoonheid omdat hij maar via de omweg van de literatuur de historische waarheid aan het licht weet te brengen, over zijn visie op het in collaboratoire rancune gewortelde Vlaams-nationalisme, dat tot op vandaag zo’n belangrijke rol speelt in de Belgische en Vlaamse politiek – en we zijn er nog niet van af! – kan geen twijfel bestaan.

In het uitermate lezenswaardige interview dat naar aanleiding van de publicatie van De opgang in De Standaard verscheen, is hij explicieter: ‘In de woorden van extreemrechts hoor je de rancune van de grootvaders’. Het Vlaams-nationalisme van Willem Verhulst was, zoals wel vaker het geval was, geworteld in tijdens zijn jeugd aangedane vernederingen: ‘Al in zijn kindertijd groeide zijn wrok tegen België wanneer hij geregeld op de vuist ging met Franstalige bourgeoiszonen die hem kleineerden.’ Maar zo eenduidig is het allemaal niet – Verhulsts eerste vrouw was een joodse. En Mientje, zijn tweede, een ‘’Ollandse’ protestantse, die zich ferm distantieerde van de SS-strapatsen van haar man.

Desgevraagd, bevestigt Hertmans in dat interview – en ik verontschuldig mij voor het lange citaat, maar het vat heel aardig de huidige hoogst deplorabele toestand samen: ‘Er zijn wel degelijk gelijkenissen met de jaren dertig. Maar of populistisch rechts ook zal leiden tot vormen van dictatuur, dat is lang niet zeker. Ik meen ook dat de lezer die parallellen zelf moet ontdekken en zijn eigen conclusies trekken. Als de zeventienjarige Willem Verhulst naar de tuinbouwschool in Melle gaat, krijgt hij in de Gentse kroegen te horen dat de kranten vol leugens staan: het verwijt aan de “Lügenpresse” is geen nieuw fenomeen. Natuurlijk komt de geschiedenis nooit op dezelfde manier terug. Wij weten nu wat fascisme is, we herkennen het veel sneller. Maar hedendaagse vormen van totalitarisme, bijvoorbeeld in de economische dogma’s, herkennen we veel moeilijker. De eigen tijd blijkt altijd duister. Er is opnieuw antisemitisme, groeiende armoede, economische stress. En niet te onderschatten: een ontbinding van het middenveld ten voordele van een identitair discours. Daarmee ging ook de solidariteitsgedachte, gedragen door stabiele tripartites in België, verloren. Het identitaire ondergraaft de solidariteit: empathie is opnieuw een negatief begrip geworden. Ook bij de nazi’s was dat zo. “Unempathisch” betekende dat je niet sentimenteel moest zijn, maar stoer genoeg om je emoties opzij te zetten en het vuile werk op te knappen. In LTI beschreef Victor Klemperer hoe in het Derde Rijk woordbetekenissen systematisch verkracht werden. Hetzelfde gebeurt met fake news en “alternative facts”. Woorden zijn niet onschuldig. Ze wankelen tussen daden en verbeelding.’

Erg knap is dat Hertmans in zijn roman ruiterlijk bekent dat hij zelf, als jongeling, niet geheel ongevoelig was voor de bekoringen van het Vlaams-nationalisme. Hij vertelt hoe hij, toevallig en alcoholisch beneveld, in het nog erg grauwe Gent van 1968 werd meegezogen in een Leuven Vlaams- en Belgikske Nikske-betoging – want ja, daarover ging die studentenrevolte bij ons. ‘Je kunt nooit zeggen dat je moreel immuun bent voor waandenkbeelden. Het zou arrogant zijn dat te stellen.’, zegt hij in het interview. Maar hij corrigeert meteen ook dat beeld door te zeggen dat hij een afkeer heeft van geweld, uniformen, wapens en militarisme. Met nog een beetje goede wil kunnen we een parallel ontwaren met die andere reus van de naoorlogse Vlaamse letteren, Hugo Claus!

Binnenkort meer over de ‘roman’ De opgang.


Stefan Hertmans, De opgang (2020)