voor deze
rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
14 maart 2008
080309 – In een recensie die binnenkort verschijnt in de
Poëziekrant citeert Philip Hoorne de volgende versregels: ‘De grond is wit, de
nevel wit, / De wolken, waar nog sneeuw in zit, / Zijn wit, dat zacht
vergrijzelt. / Het fijngetakt geboomte zit / Met witten rijp beijzeld.’ En ik
zie meteen een kaartje voor me, bladwijzerformaat, bedrukt met een ‘mooie’
zwartwitfoto van een boom in de winter: kale takken waarop vakkundig sneeuw is
geplakt, en daaronder een gedicht van – ik was de naam niet vergeten omdat ook
die zich met een niet te ontlopen ritme in mijn geheugen had vastgepind:
Jacqueline E. van der Waals. Al meteen wanneer ik een eerste keer met halve
aandacht de verzen lees, diept dat pregnante melodietje van onder bijna veertig
jaar aanslibsel enkele woorden op die zich zeer gemakkelijk in datzelfde
muzikale keurslijfje laten prangen: ‘De grond is wit, de bomen wit, / Wat
zwijgend toverland is dit’. Vaak heb ik aan dat gedicht moeten denken, en later
aan de herinnering eraan, zonder mij de woorden te kunnen herinneren. Ik
herinnerde me enkel de naam van de schrijfster, en de foto met besneeuwde
takken – en aan die herinnering kleefde het besef dat ik dat gedicht mooi had
gevonden. Maar ik heb mij nooit de moeite getroost het te zoeken. Tot dus, door
dat citaat in de recensie, en vooral door het ritme van die verzen, de woorden
terugkeerden. En terwijl ik mij verwonder over hoe het geheugen eigenlijk
werkt, hoe het louter op het stramien van een melodie vier decennia lang enkele
regels kan vasthouden, komt er nog een zinnetje boven – out of the blue, zo
lijkt het wel: ‘Ik vouw de handen en aanbid’. Ik besef dat ik hier niet de
sneeuwschoonheid aanbid, zoals Van der Waals (trouwens, welke sneeuw valt er
nog te aanbidden?), maar wel de wondere werking van het geheugen.
Winterstilte
De grond is wit, de nevel wit,
De wolken, waar nog sneeuw in zit,
Zijn wit, dat zacht vergrijzelt.
Het fijngetakt geboomte zit
Met witten rijp beijzeld.
De wind houdt zich behoedzaam stil,
Dat niet het minste takgetril
't Kristallen kunstwerk breke,
De klank zelfs van mijn schreden wil
Zich in de sneeuw versteken.
De grond is wit, de nevel wit,
Wat zwijgend toverland is dit?
Wat hemel loop ik onder?
Ik vouw de handen en aanbid
Dit grootse, stille wonder.
Jacqueline E. van der Waals