vrijdag 18 september 2020

scherf 55

H en H


Hier en daar in Onderworpen commentarieert Michel Houellebecq zichzelf, geeft hij aan hoe hij wenst dat wij hem lezen. Dat mag hij, gezien zijn status, doen, ach ja!

Op bladzijde 9 staat al meteen te lezen dat in geen enkele vriendschap een even grote openheid aan de dag wordt gelegd als in de relatie tussen schrijver en lezer: ‘hoe diep en hoe duurzaam een vriendschap ook is, nooit geef je je in een gesprek zo volledig bloot als tegenover een lege pagina, voor een lezer die je niet kent’. H. zegt hier niets minder dan dat hij zich ten volle als persoon engageert in het boek dat wij ter hand hebben genomen. (Natuurlijk houdt hij altijd de ironie achter de hand – maar als het ironie is, dan is hij de ironicus en blijft de uitspraak geldig.) Op de volgende bladzijde staat, voor alle duidelijkheid: ‘een schrijver is in de eerste plaats een mens, die aanwezig is in zijn boeken, en of hij heel goed of heel slecht schrijft doet er uiteindelijk weinig toe, het belangrijkste is dat hij schrijft en dat hij daadwerkelijk aanwezig is in zijn boeken’. In dit citaat kan een bevestiging worden gevonden van wat ik hier in mijn vorige scherf beweerde: dat het H. worst zal wezen of zijn boeken ‘mooi’ zijn. Zijn ideeën primeren. (Wat hem niet belet om, in een passage over Huysmans, mee te geven waaruit die schoonheid dan wel kan bestaan: ‘Zo zorgt de samenhang tussen onderwerp en uitwerking voor esthetische instemming’ (38).)

Ook in een opmerking over de Franse schrijver Léon Bloy lijkt H. het over zichzelf te hebben: ‘gefascineerd door zijn compromisloosheid, zijn heftigheid, zijn virtuoze minachting en hoon’ (47).

Het gebeurt nog wel vaker dat hij andere personages – reële zoals Bloy maar ook andere – kenmerken toedicht waarin wij hem, H, zoals we hem als publieke figuur en uit zijn geschriften hebben leren kennen, herkennen: ‘humor duurde bij Rediger nooit lang en werd algauw verdreven door een serieuze beschouwing’ (214).

En is het vergezocht om te stellen dat H. zichzelf ook in Huysmans spiegelt – waarbij de omstandigheid dat beide schrijvers dezelfde initiaal hebben misschien wel meer is dan een gelukkig toeval? Zie maar naar de hier volgende leesinstructie: ‘Het zou onjuist zijn geweest te veel aandacht te besteden aan de “losbandigheid” en “uitspattingen” die Huysmans zo zelfvoldaan ter sprake bracht, dat was vooral een naturalistische tic, een destijds gangbaar cliché, dat ook verband hield met de noodzaak om schandaal te maken, de burgerij te choqueren, met een carrièreplan kortom’ (219-220). Carrièreplan? Welja, waarom niet? Waarom niet zeggen dat het m’enfoutisme dat H. uitstraalt bestudeerd, strategisch, ‘methodisch’ is (een adjectief dat hij bezigt met betrekking tot het zwijgen (54))? Natuurlijk heeft Houellebecq Huysmans in de eerste plaats nodig omwille van diens ideeën, met name over het katholicisme, maar het lijkt mij niet onzinnig om te veronderstellen dat een aantal zaken die Houellebecq over Huysmans zegt, ook voor hemzelf opgaan.


Michel Houellebecq, Onderworpen, vertaling Martin de Haan (2015) (Soumission, 2015)