dinsdag 30 juni 2020

scherf 26

Violet en dood


In de onvolprezen klucht en het dito taalexperiment tjeempie! of liesje in luiletterland schrijft Remco Campert (remko kampurt voor de gelegenheid en de vrienden) op bladzijde 133, bijna helemaal op het eind van dit vurmakelukke boekje, het volgende: ‘Toen Liesje ontwaakte lag ze in een kale vlakte, een landschap van dunne lijnen, waarboven zich een onmetelijke hemel van violet en dood uit strekte.’ (Sic, voor wat die laatste twee woorden betreft (vierde druk).)

Hoort, daar rinkelt bij elke rechtgeaarde kundige van de Nederlandse letteren een belletje. Ja, natuurlijk. Gerard Reve publiceerde in 1996 Het Boek Van Violet En Dood. De hoofdletters staan er allemaal zoals hier, net zoals, omgekeerd, Campert het vertikte om voor zijn titel iets anders dan onderkastletters te tikken.

De chronologie van de uitgaven lijkt geen mogelijkheid tot twijfel open te laten: Reve ‘citeert’ Campert. Want Campert (kampurt) was eerst aangezien zijn boekje al in ‘68 verscheen, lang voor Reve zijn schrijversbestaan aan het rekken was met een ‘roman’ die dan eindelijk het boek zou moeten worden ‘dat alle andere boeken overbodig maakte’ – want zo inderdaad had hij dit boek van violet en dood al geruime tijd aangekondigd. Ik kan mij nu niet de exacte plaatsen herinneren in het oeuvre van de Grote Volksschrijver waarin dat gebeurt, en ik heb ook geen zin om het uit te pluizen. Maar de mogelijkheid bestaat natuurlijk wel dat Reve zijn boek van violet en dood al voor ‘68 had aangekondigd en dat dus… kampurt Reve citeert.

Kijk, over dergelijk onbelangrijks mag ik me dan nog wel eens het hoofd breken – wat anders kan een mens doen?

 

200604



 

remko kampurt (Remco Campert), tjeempie! of liesje in luiletterland (1968)

Gerard Reve, Het Boek Van Violet En Dood (1996)

5776 / corona 29


Brugge, Carrefour Christus-Koning - 200519

maandag 29 juni 2020

driekleur 437

Het de laatste tijd regelmatig blauw waarnemen van personen, zaken en de hele wereld moet samenhangen met de neerstorting op mijn hoofd en nekwervels, daarvoor zag ik alleen blauw wat werkelijk blauw is, Delfts, Keuls, Pruisisch, Baltisch blauw, azuur, lazuur, agaat, ceruleum, pastel, indigo, kobalt, aqua- en ultramarijn alsof ik niet weet wat blauw is, en ik weet heus ook wel dat gras en bomen groen zijn en bloemen van de drensdronsstruiken rood. Neem bijen. Die zijn geel en zwart, dat staat mordicus vast.

 

Jeroen Brouwers, Cliënt E. Busken, 57

wolken 3711-3721

wolkenfragmenten uit Jeroen Brouwers, Cliënt E. Busken



3711

Door het allemaal te noteren en te tekenen, poppetjes in overeind staande of liggende rechthoekjes, vogeltjes, andere dieren, boven elkaar liggende golfjes, spijkers, runen, slingers, muzieksleutels, wolken, naast woorden, delen van woorden, losse letters, combinaties van letters, ben ik bezig aan een mystiek, hoogst geheim manuscript, waartoe slechts ik ben uitverkoren het te vervaardigen, ik de uitverkorene. (77)



3712

Boven het bos een bergwei met koeien en een paard, zoals ik ze ook zie als ik hier voor het raam zit, en daar weer boven wolkjes, die laat ik wit, witwit, niet donkerwit, drijvend in blauw, ik heb verschillende blauwen in het emmertje tot mijn beschikking om speciale woorden mee te noteren, of letters, ik maak eigen letters. (127)



3713

Wat ik doe, maar dat is geen handeling, is bewegingloos staren. Voor me uit. Nu Mieneke Kalckbrander opeens opnieuw niet meer tegenover me zit door het raam naar de lucht, niet meer zo zonnig blauw intussen en met buitelende wolken alsof ook daar en in de boomtoppen onrust blaast als over hete thee. (158)



3714

Er schuiven wolken voor, die ook weer verdwijnen, alsof daarboven grijzige gordijnen beurtelings worden gesloten en opengetrokken. (174)



3715

Wolken aan het zwerk drijven onder het licht door in mijn richting, over mij heen. (176)



3716

Waar de over mij heen jagende wolken schaduwstroken over het land schuiven gaan ze binnenkort beton storten, ik ben niet gerust op de dingen en de situaties. (178)



3717

Weer wolken. (183)



3718

Wolken. (185)



3719

In die onweersnacht, terwijl ik sliep, begon ze me duwtjes te geven, schuif eens op vriend, en stapte gemoedereerd bij mij onder het dekbed, geruststelling bij me zoekend tegen het oorlogslawaai en de lichtflitsen in de zwarte wolken, waar ik wakker geschud toen ook getuige van werd. (199)



3720

Hoor ik daar de wolken scheuren van helikoptergedaver ten teken dat ik binnen het kwartier zal worden bevrijd alstublieft? (230)



3721

Ze staan met hun ruggen naar elkaar, rook verzamelt zicht tegen het ijzeren dak en drijft daar onder vandaan naar buiten, waar het wolkenwaarts vervliegt. (245-246)