181228
Beste Koen Peeters, dank u voor het briefje dat u mij
vorige week stuurde, in het gezelschap van een kopie van het interview dat wij,
als ik het mij goed herinner, maakten in de schaduw van het Atomium. Ja, wat
waren wij ‘veelbelovend’ toen. Wij hebben elk op onze manier die eigenschap
achter ons gelaten. ¶ Ik ben u in de loop der jaren blijven lezen en herlezen. Bezoek
onze kelders en zo… De grote Europese roman vond ik minder geslaagd.
Maar De mensengenezer en vooral De bloemen des te meer. U bent
hoe dan ook een van de interessantste schrijvers in het Nederlands taalgebied.
Mijn felicitaties daarvoor. (…) ¶ U beloofde veel, en u hebt het ook
waargemaakt. Ik ben onderweg enigszins de weg kwijtgeraakt, daarom stuur ik u
deze foto van een opgelapte weg. Mag ik u mijn beste wensen overmaken voor
2019? Ja, dat mag ik. Ik doe het dan ook! ¶ Het ga u goed, Pascal C. *
Gisteren, vlak voor mijn vertrek terug naar Brugge, had ik nog een stevige discussie met L. over elitarisme, op basis van wat Ilja Leonard Pfeijffer daarover schrijft op pagina 127 van Grand Hotel Europa. Hij legt de bejaarde geleerde Patelski een ‘pleidooi voor de leidende rol van de elite’ in de mond. ‘Daar moet u tegenwoordig enorm mee oppassen,’ waarschuwt Ilja. ‘De elite is nogal uit de mode geraakt. Zij wordt door de populisten verantwoordelijk gehouden voor al het kwaad in de wereld.’ ‘Dat is zij ook,’ antwoordt Patelski. ‘Evenals zij verantwoordelijk is voor al het goede in de wereld. Zij is bepalend. De elite kan er weinig aan doen dat zij de elite is. Dat slimme mensen in de minderheid zijn, neemt niet weg dat zij slimmer zijn dan de meerderheid. Zelfs in tijden waarin de domheid van de meerderheid door volksmenners tot norm wordt gebombardeerd, blijft de intelligente minderheid het gelijk aan haar zijde hebben.’ Dit citaat, gecombineerd met wat Pfeijffer over het massatoerisme te melden heeft, zorgt in een discussie met een marxist voor explosief materiaal. L. is het helemaal niet eens met de stelling dat er een elite zou bestaan op basis van verstand. De materie bepaalt elke rangorde. Ook de heffe des volks is van voldoende verstand voorzien. Als hij dat niet tot ontwikkeling brengt, heeft dat alles te maken met het feit dat hij daartoe de kansen niet krijgt. We komen niet tot een vergelijk, verschillen op dat punt grondig van mening. ‘En dan,’ zo plaag ik hem, ‘hebben we het nog niet over de hoofddoeken gehad!’ Die kwestie zorgde vroeger al eens voor een serieuze spanning, die nooit werd uitgeklaard. ‘Ja, zeg eens, wat denk jij over de hoofddoeken?’ ‘Het is heel eenvoudig. Mijn mening hierover bestaat uit twee stellingen. 1: de vrouwen moeten dragen wat ze willen dragen. En 2: het gelaat moet in de sociale interactie zichtbaar blijven. Over 2 kunnen we het denk ik eens zijn, tenzij jij vindt dat boerka’s en dergelijke wenselijk zijn. Maar wat 1 betreft: dragen die vrouwen een hoofddoek omdat ze dat willen dragen?’ Waarop L., nogal fel: ‘Maquilleren westerse vrouwen zich omdat ze dat willen? Lopen ze op hoge hakken omdat ze dat willen? Laten ze zich botoxen omdat ze dat willen?’ (…) * Zoals de vorige jaren stappen we ook dit keer de boekhandel binnen. Ik koop er elk jaar een boek, en ook al is dat boek het volgende jaar nog altijd ongelezen, of grotendeels ongelezen, ik koop er het volgende jaar weer een. Ik kocht hier al: een Proust-dictionnaire, een biografie van Saint-Simon en een roman van Balzac. Dit keer laat ik mijn oog vallen op Décadence van Michel Onfray, het lijvige tweede deel van zijn Brève Encyclopédie du Monde. L. zet mij tot deze aankoop aan. ‘Om je rechtse ideeën wat bij te spijkeren.’ * Omdat Pfeijffer het over Caravaggio heeft, neem ik eens Giorgio Vasari ter hand, om te zien of die het in zijn De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten over de schilder heeft. Quod non want Caravaggio is een paar decennia nadat Vasari zijn Vite schreef geboren, maar in mijn exemplaar (1998) stuit ik op de print van een recensie die ik over dat boek schreef. Dat was ik compleet vergeten, dat ik dat ooit nog heb gedaan. *
Gisteren, vlak voor mijn vertrek terug naar Brugge, had ik nog een stevige discussie met L. over elitarisme, op basis van wat Ilja Leonard Pfeijffer daarover schrijft op pagina 127 van Grand Hotel Europa. Hij legt de bejaarde geleerde Patelski een ‘pleidooi voor de leidende rol van de elite’ in de mond. ‘Daar moet u tegenwoordig enorm mee oppassen,’ waarschuwt Ilja. ‘De elite is nogal uit de mode geraakt. Zij wordt door de populisten verantwoordelijk gehouden voor al het kwaad in de wereld.’ ‘Dat is zij ook,’ antwoordt Patelski. ‘Evenals zij verantwoordelijk is voor al het goede in de wereld. Zij is bepalend. De elite kan er weinig aan doen dat zij de elite is. Dat slimme mensen in de minderheid zijn, neemt niet weg dat zij slimmer zijn dan de meerderheid. Zelfs in tijden waarin de domheid van de meerderheid door volksmenners tot norm wordt gebombardeerd, blijft de intelligente minderheid het gelijk aan haar zijde hebben.’ Dit citaat, gecombineerd met wat Pfeijffer over het massatoerisme te melden heeft, zorgt in een discussie met een marxist voor explosief materiaal. L. is het helemaal niet eens met de stelling dat er een elite zou bestaan op basis van verstand. De materie bepaalt elke rangorde. Ook de heffe des volks is van voldoende verstand voorzien. Als hij dat niet tot ontwikkeling brengt, heeft dat alles te maken met het feit dat hij daartoe de kansen niet krijgt. We komen niet tot een vergelijk, verschillen op dat punt grondig van mening. ‘En dan,’ zo plaag ik hem, ‘hebben we het nog niet over de hoofddoeken gehad!’ Die kwestie zorgde vroeger al eens voor een serieuze spanning, die nooit werd uitgeklaard. ‘Ja, zeg eens, wat denk jij over de hoofddoeken?’ ‘Het is heel eenvoudig. Mijn mening hierover bestaat uit twee stellingen. 1: de vrouwen moeten dragen wat ze willen dragen. En 2: het gelaat moet in de sociale interactie zichtbaar blijven. Over 2 kunnen we het denk ik eens zijn, tenzij jij vindt dat boerka’s en dergelijke wenselijk zijn. Maar wat 1 betreft: dragen die vrouwen een hoofddoek omdat ze dat willen dragen?’ Waarop L., nogal fel: ‘Maquilleren westerse vrouwen zich omdat ze dat willen? Lopen ze op hoge hakken omdat ze dat willen? Laten ze zich botoxen omdat ze dat willen?’ (…) * Zoals de vorige jaren stappen we ook dit keer de boekhandel binnen. Ik koop er elk jaar een boek, en ook al is dat boek het volgende jaar nog altijd ongelezen, of grotendeels ongelezen, ik koop er het volgende jaar weer een. Ik kocht hier al: een Proust-dictionnaire, een biografie van Saint-Simon en een roman van Balzac. Dit keer laat ik mijn oog vallen op Décadence van Michel Onfray, het lijvige tweede deel van zijn Brève Encyclopédie du Monde. L. zet mij tot deze aankoop aan. ‘Om je rechtse ideeën wat bij te spijkeren.’ * Omdat Pfeijffer het over Caravaggio heeft, neem ik eens Giorgio Vasari ter hand, om te zien of die het in zijn De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten over de schilder heeft. Quod non want Caravaggio is een paar decennia nadat Vasari zijn Vite schreef geboren, maar in mijn exemplaar (1998) stuit ik op de print van een recensie die ik over dat boek schreef. Dat was ik compleet vergeten, dat ik dat ooit nog heb gedaan. *
foto: Martijn Gijsbertsen |