donderdag 9 januari 2020

vorig jaar 57


190109

De voorlezer, 72: ‘Ik herinner me ook dat ik bij het zien van kleine uitingen van liefdevolle zorg en aandacht een brok in mijn keel voelde, ongeacht of die uitingen mij golden of iemand anders. Soms was een scène in een film al voldoende. Dat naast-elkaar-bestaan van grote onverschilligheid en sentimentaliteit vond ik zelf verdacht.’ Dat is precies wat ik zelf ook voel: die neiging tot sentimentaliteit, zeker bij attenties die mij te beurt vallen. (...) Maar hoe komt dat? Welk psychologisch mechanisme zit daar achter? (…) * Gisteren een ontmoeting op de trein met C. en P. Ze komen terug van Leuven, waar ze naar de overzichtstentoonstelling René Heyvaert zijn geweest, en naar het kasteel van Gaasbeek. C. hoopte daar sporen terug te vinden van een van haar voorouders, een Praagse aristocraat die ergens in de zeventiende of achttiende eeuw naar onze contreien was afgezakt. Van de Heyvaert-tentoonstelling had P. de catalogus gekocht. Die zat nog in zijn plastic verpakking. ‘Hier, jij mag hem openmaken,’ zei hij. Ik voelde meteen naast mij de afkeurende blik van C. ‘Neen,’ zei ik tegen P., gespeeld: ‘Ik vind niet dat het mij toekomt om dit boek uit zijn verpakking te bevrijden.’ P. begreep mijn ironie en maakte prompt zelf de verpakking open. ‘Maar je mag er wel als eerste in kijken.’ Dat voorrecht aanvaardde ik dan weer wel. Het was niet de enige keer tijdens de rit dat C. P.’s zottigheden probeerde te fnuiken. Of ze stribbelde dan toch minstens tegen. Gôh, hij is altijd zo. En: Gôh, P. doet altijd van die zotte dingen. Ik ontwaarde een patroon en vroeg mij af: als ze dit doet met een halve vreemde erbij, hoe gaat het er dan aan toe als er niemand in de buurt is? Krijgt P. dan voortdurend af te rekenen met dergelijke inperkende opmerkingen? Anderzijds vond ik hen wel vriendelijk met elkaar omgaan. De catalogus gaf mij hetzelfde overzicht te zien als wat ik ook in de tv-documentaire over René Heyvaert had leren kennen. Dat programma leek mij derhalve tamelijk volledig te zijn geweest. Toch wees ik erop dat ik had vernomen dat sommigen zich erover hadden beklaagd dat bepaalde belangrijke figuren uit Heyvaerts leven niet aan bod waren gekomen, terwijl omgekeerd iemand anders, met name de galeriehoudster, in het programma te veel de kans had gekregen om het laken naar zich toe te trekken. ‘Je zult het met dergelijke figuren altijd hebben, en eigenlijk zelfs in het algemeen wanneer iemands definitieve portret wordt gemaakt: objectiviteit is een schier onmogelijk te verwezenlijken doel.’ P. en C. beaamden mijn wijze opmerking! * Zowel in De laatste hand als in De voorlezer (166) het gegeven van de eenrichtingscorrespondentie: de man weigert consequent de liefdevolle brieven van zijn vriendin te beantwoorden. De macht die gepaard gaat met de weigering de communicatie aan te gaan. (...) Uiteindelijk slaat die macht om in onmacht. Enfin, dat is mogelijk. Het gebeurt allicht niet altijd. * Ik begin aan de Idyllen van Leonard Pfeijffer. *