vrijdag 17 januari 2020

LVO 91

Hier begint hoofdstuk 6, ‘De vlucht naar Egypte’ van deel 1 ‘Het sanatorium van Aalst’

Waarvoor slaan mensen op de vlucht? Een droogte, een aardbeving, een overstroming. Natuurrampen. Een tekort aan iets, of een teveel. Oorlog natuurlijk. Geweld, bestaansonzekerheid in al zijn vormen. Een onzekere toekomst. Angst voor pijn, straf, vergelding. Een barbaars beleid. Machtsmisbruik. Racistisch geïnspireerde onderdrukking. Religieus fanatisme. Uit de hand lopend nationalisme. Een krankzinnige dictator.

Het gaat hoe dan ook altijd om iets acuuts. Je huis laat je niet zomaar achter. Je have en goed.

Mijn grootouders waren ook al emigranten. Het dolen zit mij in het bloed. Zij ruilden het diepe Henegouwen, waar zij geen toekomst hadden, voor Limburg, waar werk lonkte, een toekomst. Die lokroep was blijkbaar sterk genoeg om de taalgrens te overschrijden.

Wat er precies gebeurd is om mijn ouders ertoe te bewegen om op hun beurt alles achter zich te laten en uit Limburg weg te trekken: ik heb er het raden naar. Het moet iets heftigs geweest zijn want mijn vader verliet er zijn geboortegrond voor, en mijn moeder, hoewel zelf van de andere kant van het land afkomstig, had zich er, door er vijf kinderen op de wereld te zetten en er twee in te begraven, met de bodem verbonden.

Het vertrek uit Limburg was niet haar keuze geweest. Of juister, zij had helemaal geen keuze gehad: zij was samen met haar kinderen verjaagd – of verbannen, zoals zij zelf zei – en haar man, die moest dan maar volgen en zijn familie achterlaten. Ik probeer mij deze Vlucht voor te stellen: met de drie in leven gebleven kinderen – een jongen van zes jaar, een meisje van vijf en de pasgeborene, gewikkeld in doeken en luiers (misschien werd ik meegevoerd in de rieten boodschappenmand, met een extra deken over me heen want de winter van '62 brak records) – verlieten mijn ouders na een hevig oplopende ruzie waarvan ik de ware toedracht nooit heb begrepen, de Maaskant.

De richting van de vlucht lag min of meer voor de hand. In het noorden en oosten was er de grens met Nederland en Duitsland. Wie vanuit de Maaskant zuidwaarts trekt, komt in de Hoge Venen en de Ardennen terecht. Daar zijn enkel donkere en vochtige bossen en is het leven te hard. Wellicht speelde ook het heimwee van mijn moeder naar West-Vlaanderen een rol: terug naar haar grond en taal. Zij zou uiteindelijk haar zin krijgen, maar de karavaan bleef eerst wel nog een paar jaar hangen in de Borinage.

Mochten de omstandigheden daar een beetje hebben meegezeten, dan sprak nu, in een andere taal, een Waal tot u.

Quod non, dus.

Maar goed, wat heeft die vlucht in gang gezet? Wat heeft mijn ouders opgejaagd? Weggejaagd?

Onenigheid. Ruzie. Conflicten.

Ik heb, toen ik mijn moeder daarover ondervroeg, nog enkele flarden opgevangen. Zij werd als West-Vlaamse vlasboerendochter door haar schoonouders niet aanvaard. Zij sprak de taal niet, had niet dezelfde status. Of dezelfde hunkering naar status. Maar hoe gaat dat? Vaak zijn ontheemden, wier identiteit altijd onzeker en precair is, nog het hardst voor elkaar. Alsof het aantal gegadigden te groot is voor de te begeven hoeveelheid identiteit. Er waren hevige ruzies. De ouders van mijn moeders man vertikten het om op kraambezoek te komen toen ik geboren was, vertelde mijn moeder. Dat was voor haar de druppel. Zij weigerde daarom nog bij haar schoonouders langs te gaan. Amper drie maanden na mijn geboorte nam zij definitief de wijk.

Vader was blijkbaar ook niet de chouchou van zijn ouders. Hij zette zich af. Hij voelde zich ongelukkig, gesandwicht als hij was tussen de oudste en de jongste broer, de brave leptosome Leon en de al even brave maar ambitieuzere en ook meer gedrongen Gaston. Maar hij zat ook klem tussen het vertrouwde van zijn omgeving en al dat vreemde, dat hij met die rosse Vlaamse in zijn leefwereld had binnengebracht. Fernand was ziek, kon daardoor zijn studies niet afwerken, leefde in onmin met zijn beknottende omgeving, zocht de vrijheid op en had in mijn moeder een gedienstige gezellin gevonden. Zij wou en zou weggaan. En als hij niet meeging, ging ze alleen. Met de drie kinderen uiteraard. Ze was koppig en moedig, hij was hulpbehoevend. Hij had geen keus.



(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin