190116
(…) Wij hebben, om goed te kunnen luisteren en dus te
ervaren, hulp nodig. De pedagoog of criticus kan ons daarbij helpen. Hij moet
daarbij tegelijkertijd bescheiden zijn én zelfzeker. Hij moet zich bewust zijn
van zijn dienende taak en mag nooit uitgaan van apodictische waarheden. Hoed u,
waarschuwde Wyslawa Szymborska, voor lieden die de waarheid zeggen in pacht te
hebben. Toch mag, neen moet de criticus uitgaan van een zekere pretentie. Hij
mag, neen moet enthousiast zijn, en vanuit een genereuze instelling moet hij
dat enthousiasme willen delen. Zijn taak is het ook anderen enthousiast te
maken. Maar tegelijk moet hij die anderen ook kritische zin bijbrengen. (…) Dit
is een tijd die de cultuur en de kunsten aanvalt. Kunst wordt op valselijke
wijze gedemocratiseerd, gecommercialiseerd. Wij moeten het beleven dat
journalisten zich voor kunstenaar uitgeven. Denk aan Thomas Van der Veken, die
in een halfjaar een pianoconcerto van Sibelius meent te kunnen uitvoeren, of
aan Hanne Decoutere, die zich zomaar eventjes tot ballerina laat omturnen.
Daarmee ondergraven ze zowel hun eigen geloofwaardigheid als het
kunstenaarschap. De kunsten staan ook onder druk door het terugschroeven van de
subsidies en door het alom heersende anti-intellectualistische klimaat. Het
willen delen van het eigen enthousiasme is in zo’n klimaat meer dan nodig. (…) Hier
blijkt de betekenis van de ontmoeting (…). De ware ontmoeting is inderdaad ook
een ontgrenzing (…): echt luisteren is de eigen afbakeningen, het eigen
systeem, loslaten. Het is vooral: niet in het gesprek met de ander op zoek gaan
naar bevestigingen van het eigen gelijk. In de ontmoeting moet je bereid zijn
de eigen zekerheden los te laten. Enkel op die manier kunnen wij ons
voorbereiden op de duisternis van de tijd die op ons afkomt (…) en waarop wij
moeten reageren (…) met verontwaardiging. *