190126
Eigenlijk is het enige criterium om te weten of er
overeenstemming is, of vriendschap, liefde eventueel, dat er geen stiltes
vallen. Je weet niet meer waarover je moet spreken. Terwijl in een vloeiend
gesprek de vraag niet eens rijst, moet je nu zoeken naar een nieuw onderwerp,
of minstens hoe je het besprokene moet voortzetten, uitdiepen, afronden. Maar
neen, de woorden voelen als kiezels in de mond en blijven onuitgesproken; je
zit daar, als twee zoutzakken tegenover elkaar. Maar iemand moet de stilte
doorbreken, het woord nemen, het ongemak wegwerken. Wie zal het doen? En wat
verraadt het over diegene die het doet? Is het dienstbaarheid, generositeit, of
integendeel zwakte en onzekerheid? (…) ben ik degene die tijdens het middagmaal
(…) vaak onderwerpen aanreik. Niets is mij te min om over te praten. Als de
stilte maar verdreven wordt. We gaan toch niet bij elkaar zitten om te zwijgen?
Dan kun je net zo goed alleen zitten eten met een boek bij de hand. Dus raak ik
een onderwerp aan. Iets gezien op televisie, een boek gelezen, iets over het
werk, vragen naar de gezondheid, eventueel die van de kinderen, enzovoort. Ik
heb er niet altijd zin in, maar ik heb die taak op mij genomen, en nu zit ik
ermee: het wordt van mij verwacht. Ik dacht altijd dat het dienstbaar was, dat
ik daar niet alleen mezelf maar ook de anderen een dienst mee bewees. Maar
David Grossman leert mij dat het ook een ander aspect heeft: onzekerheid. ‘Het is
iedereen duidelijk dat iemand het woord moet nemen, de stilte moet verbreken,
maar wie? Wie biedt zich aan? Wie verkondigt van zichzelf dat hij het zwakst is
van karakter, een voetveeg, een weekdier? Wie breekt er het eerst en zegt iets,
al was het maar iets doms?’ (Een vrouw op de vlucht…, 523) Het gesprek
als krachtmeting. *