Tijdens een van die Solosessies vertelde ze mij dat haar huwelijk
werd voltrokken in haar geboortedorp. Dat moet in het begin van de jaren
vijftig zijn geweest. Een precieze datum heb ik niet, maar afgaande op de
geboortedatum van mijn broer, die na de eerstgeborene kwam, moet het in 1952 of
1953 zijn geweest.
(Nu ik die data afweeg, overweeg ik opeens de mogelijkheid dat
mijn ouders hebben moeten trouwen.
Zou het kunnen?)
(Ondertussen weet ik wanneer ze getrouwd zijn. Bij het bewerken
van deze notities zag ik op een van de foto’s die ik bij Franz maakte, toen hij
de ‘Cornet’-map tussen ons op zijn toile cirée etaleerde, ‘mariés en 09-53’ staan bij het huwelijksportret van mijn ouders.)
Ik probeer mij voor te stellen hoe het allemaal is verlopen.
Eenvoudig is dat niet. Ik slalom tussen clichés en stereotypen.
Begin jaren vijftig, het diepkatholieke Flandre profonde.
De locatie is de thuisbasis van mijn moeder: Bavikhove, nabij Kortrijk. Als
vanzelfsprekend eist meneer pastoor de hoofdrol op. Hij wordt omringd door een
koor van engelachtige misdienaars in witte, met kant afgezoomde jurken. Het
nonnenklooster heeft een delegatie afgevaardigd met wapperende kappen. Alle
aanwezigen zijn op hun paasbest. De buren, de vlasvrienden van vader. De drinkebroers
van zijn nimmer nuchter afgeronde maandagen. Zie hem daar pontificaal staan
onder zijn hoed, als de pater familias die het zijn vrouw kwalijk nam dat ze
beviel van nóg een kind wijl hij afwezig was.
De moeder van mijn moeder, heilig en goed. Een eindeloze stoet kinderen,
dertien in totaal. Dertien zwangerschappen, misschien zelfs meer. En zie daar
mijn moeder, de laatste worp, ongewenst en onbemind, maar nu helemaal vooraan
in de kerk. Haar is voorgespiegeld dat dit de gelukkigste dag van haar leven
zou worden. Ze staat, eindelijk eens, in het brandpunt van de belangstelling
want aan haar zijde staat een knappe jonge man, pommade in de nog weelderige
kruin, te pronken in zijn beste costume. De mensen spreken ervan. Zijn
broers en zijn ouders, speciaal overgekomen uit het verre Limburg. Die mensen
spreken Frans, stelt u zich dat voor! Iedereen buigt en knipt in het Frans
terug. Vanavond vertrekken ze alweer want zij zien het niet zitten om hier te
overnachten. Met achterlating van Fernand. Uiteraard: Fernand zal vanavond met
Cécile getrouwd zijn.
Het is moeilijk om het mij voor te stellen. Nooit zag ik een foto
van die gebeurtenis. Niets is overgeleverd. Geen vrijersbrieven, geen
huwelijksaankondiging, tot voor mijn bezoek aan Franz zag ik zelfs geen
trouwfoto. Wat blijft er eigenlijk over van dat huwelijk? Behalve de kinderen,
natuurlijk. Behalve ikzelf.
Twee weken later wist ze het al. Ze vertrouwde mij toe dat ze
beter met die ander was getrouwd geweest, die man die ze volgens meneer pastoor
maar beter uit haar hoofd kon zetten omdat het een gescheiden man was. Had ze
toen maar dat advies naast zich neergelegd! Maar dat kon niet. De tijd was
preconciliair. Wierook, dichtgeknoopte soutanes en verdoemenis in het vagevuur
voor wie niet luisteren wilde. Ja, daar had ze dat schuldgevoel van, toen ze
achtentwintig jaar later zelf haar huwelijk liet verbreken. Maar waar had zij
dat heilige ontzag opgelopen voor alles wat met kerk en clerus te maken had?
Haar hele lange leven lang heeft zij daarmee geworsteld. Zij had op het einde
nog altijd de troostende woorden nodig van een bevriende kanunnik, die een
huisvriend was en die zalvend zegde haar te begrijpen. Pas door zijn overtuigingskracht
en troostende woorden slaagde zij erin niet te blijven vrezen dat zij een
gevallen vrouw was omdat zij haar huwelijksgelofte niet gestand had weten te
houden.
Er zijn aanwijzingen om te geloven dat de reden van mijn moeders
vlugge teleurstelling niet van seksuele aard was. Ik kom daar nog op terug.
Neen, het moet met liefde te maken hebben gehad, vrees ik voor haar. En voor
mezelf.
Lees hier
LVO vanaf het begin