Spoileralert. Wie van plan is
de film te gaan bekijken, doet dat beter eerst – en leest deze tekst pas
achteraf. 1917 is beslist een aanrader, maar mogelijk stuurt wat hieronder
staat de kijkervaring in te aanzienlijke mate.
Laat er geen twijfel over
bestaan: ook ik ben van mening dat technisch en filmisch 1917 een huzarenstuk is. Dat de film in één take gedraaid is, is evenwel
een verkoperspraatje – maar daar hoeft u zich niets van aan te trekken. Ook in
zeven of acht takes is de regieprestatie indrukwekkend: het moet een enorme
logistieke operatie gevergd hebben, en een onwaarschijnlijke timing en
coördinatie, om alle figuranten en attributen in het beeld te betrekken. Op
bepaalde ogenblikken zijn er vele tientallen figuranten, om niet te zeggen
honderden, die precies op het juiste ogenblik, wanneer het door de camera
voortdurend gevolgde en ten allen kant belaagde tweetal passeert, precies de
juiste handelingen uitvoeren. Heel goed bij dat camerawerk is dat je niet
alleen ziet waar de twee naartoe gaan en waar die camera zelf ook nog doorheen
en langs en tussendoor moet, maar ook, door achteruit te kijken, wat er
allemaal achter de rug ligt, waar we net doorheen geraakt zijn, met gevaar van
lijf en leden: het bos, de boomgaard met de omgezaagde bloeiende kerselaars, de
verlaten boerderij enzovoort. Iedereen speelt mee en loopt van links naar
rechts of van rechts naar links, alnaargelang, op precies het juiste moment
door het beeld. Zelfs de ratten en kraaien doen dat – al zal hier ook wel wat
digitaal studiowerk bij gemoeid zijn.
Een van die ratten loopt
op een bepaald ogenblik over een stalen, met klinknagels bezette balk. Een van
de hoofdpersonages doet dat ook wanneer hij over een opgeblazen brug een kanaal
moet oversteken. Er zitten nog wel meer echo’s in deze film, waardoor het
strakke, lineaire verhaal – gelukkig maar – doorbroken wordt en wat meer
perspectief krijgt.
Strak en lineair is het
verhaal inderdaad. Van minuut 1 tot en met 120 volgen we, onafgebroken, een
tweetal vanaf het ogenblik dat het onbarmhartig uit een middagdutje wordt
gewekt en een speciale opdracht in ontvangst neemt, tot en met het moment
waarop de held van het verhaal eindelijk, na het volbrengen van zijn taak,
opnieuw de ogen kan sluiten. Niet toevallig doet hij dat, net zoals in het
begin van de film, gezeten tegen de stam van een kloeke boom.
Na een aaneenschakeling
van omgezaagde en omvergeschoten bomen is die laatste boom een opvallend
solitair maar wel in frisgroen blad staand volwassen exemplaar. Hij lijkt in
een van de laatste shots van de film te ontspruiten uit de zeer significante,
langdurige handshake waarmee de broer van de vriend van onze held onze held
bedankt voor de met matig succes afgeronde, maar toch nog vele levens reddende
en ternauwernood overleefde missie. Het mag een wonder heten dat die boom in
het voor het overige bijzonder apocalyptische landschap overeind is blijven
staan.
Zo zijn er nog wel meer
onwaarschijnlijkheden en anomalieën. De wildwaterrivier waarin onze held
terechtkomt, is de opvallendste onnauwkeurigheid. In de streek waar de
gebeurtenissen zich afspelen, komt, bij mijn weten, een dergelijke
wildwaterrivier niet voor.
Maar goed, we zien het
door de vingers. Het landschap is apocalyptisch, het is op een zulkdanige manier
grondig kapotgeschoten, dat het zich onttrekt aan de realiteit. Het landschap is
precies zoals dat van een oorlog als die Eerste kan worden gezegd:
onwaarschijnlijk, absurd, onmenselijk. De vergelijking met de diepste krochten
van Midden-Aarde, of met het postapocalytische landschap in bijvoorbeeld De Weg, is mogelijk. Alleen al de manier
waarop Mendes zijn decors heeft opgebouwd, vormt een krachtige aanklacht tegen
de waanzin van de oorlog.
Maar er zijn bezwaren, en
een ervan weegt zwaarder dan de onwaarschijnlijkheid van sommige decorelementen
of de opzichtige symboliek van bijvoorbeeld de nog volop bloeiende omgezaagde
kersenbomen. Ik heb het over het sentimentalisme dat deze film ontsiert en
waarmee Mendes niet ontkomt aan het Hollywood-dictaat ‘Gij zult niet al te
realistisch het onnoemelijke tonen’. Het absolute dieptepunt op dat vlak wordt
bereikt wanneer onze held een rustpunt vindt bij een in de ruïnes van het
stadje achtergebleven jonge vrouw. Zij heeft een kind onder haar hoede – niet haar
kind overigens. Buiten brandt de kerk af en fluiten de kogels. Maar hier, in
deze kamer waar het haardvuur knispert en een kaars een stemmig licht
verspreidt, ontspint zich een idylle, waarbij onze held zijn menselijkheid
etaleert door het kind met een teug vers getapte koeienmelk te laven. Kijk, hoe
goed hij is, hoe goed de mens is, en hoe groot het contrast met de buiten
woedende absurditeit van de oorlog. Het scheelt geen haar of er ontspint zich
een idylle tussen onze held en de flinke deerne – de taalbarrière wordt alvast
schier moeiteloos geslecht. Tenenkrullend is het, en wat erger is: je voelt je
als toeschouwer bij het handje, en daardoor ferm bij de neus genomen. Ook de
slotscène, met de ongehavende boom, die uiteraard de ontembare levenskracht en
de hoop op een betere toekomst verbeeldt, is al te prekerig.
Jammer, want 1917 heeft zeker kwaliteit te over. Al is
die dan vooral te danken aan de acteerprestaties, het camerawerk en de montage.
Er zijn betere aanklachten tegen het oorlogsgeweld gemaakt.