190119
(…) Wat een (k)loterij. * Schitterend interview met
Pjeroo Roobjee in DS Weekblad van 12 januari, afgenomen door Guinevere
Claeys. Orde is belangrijk, omdat er in het zoeken naar wat je nodig hebt te
veel tijd verloren gaat, die dan niet kan gebruikt worden voor het bestrijden,
in het hoofd, van de chaos. Richard Minne heeft hem de ogen geopend. Hij is
‘niet zo overtuigd van de intelligentie van de massa’, die hem nooit in de
armen heeft gesloten. Maar: ‘een rechtgeaarde kunstenaar, toch hoe ik die
definieer, is daar volgens mij niet mee bezig, met erkenning, en met alles wat
daarvoor nodig is (…). Toetreden tot een groep heb ik altijd een teken van
zwakte gevonden.’ Hij zegt ‘nooit in de tijd’ te willen leven, ‘altijd tegen de
tijd’, die hij ‘vermoeid’ noemt. ‘Alles lijkt zo’n beetje op en ten einde.’ Hij
betreurt het dat hij de jongste jaren al zo vaak ‘naar Lochristi’ is moeten
rijden, naar het crematorium aldaar, om alweer een ‘weggenoot’ uit te wuiven.
‘Het begint te tochten,’ zegt hij. Zelf is hij niet bang van de dood. ‘Ik vind
het raar dat het ophoudt. (…) Ik zal gedaan hebben wat ik moest doen.’ Ik
besluit dat ik maar eens een van de boeken van Roobjee die hier nog altijd op
mij wachten moet lezen. Ik kies voor Dodemanskamer. * Ik ging geen
boeken kopen, alleen maar wat dvd’s terugbrengen naar de bibliotheek, en dan
kom ik toch terug met: Wiesław Myśliwski, Over het doppen van bonen (omdat
De laatste hand zo goed was); Ian McEwan, De kinderwet (omdat de
film zo goed was): Elke vriendschap met mij is verderfelijk (omdat ik
over een paar weken (…) in Oostende naar de lezing van Els Snick gaat, die deze
briefwisseling tussen Stefan Zweig en Joseph Roth heeft vertaald, en omdat H.
ons heeft gemotiveerd om daarheen te gaan omdat – zijn woorden – ons dan
duidelijk zal worden wat het verschil is tussen een schrijver en een genie). (…)
* Samen met N. naar Oostende voor de as-tewaterlating (niet: asverstrooiing
want de as zit in een bioafbreekbare urne die aan een touw wordt neergelaten)
van het stoffelijk overschot (na verbranding) van de vader van J., H. heette
hij. Op een voormalige loodsboot varen we met een vijfentwintigtal mensen –
familie en een paar vrienden – een drietal kilometer uit de kust, waar dan een
zeer sobere plechtigheid volgt. De mevrouw van de uitvaartfirma – uitvaart hier
in een letterlijkere betekenis dan normaal – leest een korte tekst voor, intimi
mogen de urne even aanraken, waarna hij te water wordt gelaten. Alle aanwezigen
gooien vervolgens een witte roos in het water. De scheepshoorn wordt geluid. Er
wordt een plastic glaasje jenever aangeboden – bedoeling is dat je zelf een
slok neemt en de rest ook in de golven plengt. En dat is het zowat. De
bootmotor wordt opnieuw gestart, het stoffelijk overschot en de rozen worden
achtergelaten, er komt al een eerste meeuw kijken of er niets eetbaars te
versieren valt. Van de urne blijft al na een etmaal niets meer over, zegt de
uitvaartmevrouw. En in haar tekst had ze het over de asse, hoe die zich over
alle wereldzeeën en oceanen zal verspreiden. *
foto: Stephan Vanfleteren |