De klassieke beeldhouwers
echter waren er wel volledig van doordrongen toen ze, bij de voltooiing van hun
werk, voor het probleem stonden om vorm en afmeting te geven aan een orgaan dat
ontoereikend was en niet paste bij de rest van het lichaam dat ze in volmaakte
harmonie hadden gemodelleerd, en dat losten ze op door het te verkleinen, heus
niet uit preutsheid, maar omdat ze in dat seksueel attribuut nou juist de
evenwichtsverstoring zagen, het pleonasme, het dissonante element dat in staat
was het hele beeld iets absurds te geven, op de eerste plaats vanwege het
perverse vermogen om de blik van de toeschouwer naar zich toe te trekken.
Eduardo Albinati, De katholieke school, 346
ǁ
Onder de douche na de
wedstrijd kan ik mijn ogen moeilijk van hem afhouden – de David, maar dan met
een grotere lul.
Tommy Wieringa, Caesarion, 98