Het is afschuwelijk om je
de toevalligheid van het leven voor te stellen. Er hadden net zo goed twee
andere van de miljoenen kiemcellen kunnen samenkomen en er was een ander mens
geweest; niet ik, maar deze of gene onbekende broer, en god weet wat voor
vreemde snuiter dat geweest was. Er had net zo goed een ander van de duizenden
of miljoenen mogelijke broertjes geboren kunnen worden; wel, ik was het die het
juiste lot trok en zij kwamen er bekaaid af; niets aan te doen, we konden niet
allemaal geboren worden.
Karel Čapek, Een doodgewoon leven, 174
ǁ
U verbaast zich hoe deze
materie, willekeurig door elkaar gemengd volgens de grillen van het toeval, een
mens heeft kunnen vormen, aangezien er zo veel dingen nodig waren voor de
vorming van zijn wezen.
Italo Calvino citeert
Cyrano de Bergerac, Zes memo’s voor het
volgende millennium, 31-32