Ik hing de sleutel aan het haakje, zoals ik ooit eens een kameraad
hoorde zeggen die in een kroostrijk gezin met jaren achterstand de benjamin
bleek te zijn geworden. (Al heette hij niet zo: de ouders, strak in de leer,
sloten blijkbaar niet uit dat er nóg eentje zou volgen.)
Zolang het gezin niet voltallig was, bleef het in Eisden wonen.
Net als mijn vader, mijn broer en mijn zus – en mijn twee fantoombroers – ben
ook ik daar geboren. Ik was amper drie maanden oud toen mijn ouders het in het
verre Limburg voor bekeken hielden. De omzwerving, de hele gouw door tot in het
Beloofde Land, nam een aanvang.
Bijna vier jaar later, in de zomer van 1965, vonden mijn ouders
hun definitieve adres. Ze kochten een alleenstaande woning aan de
Populierendreef in Assebroek, toen nog een zelfstandige, naast Brugge gelegen
gemeente. Ik was drie en had al in zes verschillende huizen gewoond. Dit was
het zevende, en dat zou voor veertien jaar zo blijven. Een eeuwigheid.
Door de handicap van mijn vader dreigde het gezin dat hij samen
met mijn moeder had gesticht niet van de stilaan algemeen wordende welvaart te
zullen kunnen profiteren. Maar hij ging toch werken, als bediende in een
verzekeringskantoor, hoewel hij dat vanwege zijn invaliditeitspensioen
eigenlijk niet mocht. Dat zorgde voor een aanzienlijke verbetering van de
levensomstandigheden. Mijn ouders kochten niet alleen dat huis, maar ook een
auto. Daarmee maakten ze uitstapjes en elk jaar een meerdaagse reis. Zij
trokken het liefst naar Duitsland, naar de Moezelstreek en de Rijn: de kleine aperitiefglaasjes
met afbeeldingen erop van exotische localiteiten als Koblenz en Heidelberg
werden maar af en toe gebruikt, wanneer er visite was. Er kwamen ook allerlei
apparaten en voorzieningen in huis: een televisie, een stereo-installatie, een
nieuwe keuken en badkamer, centrale verwarming, een diepvrieskast. Maar ook een
elektrisch vleesmes en nog andere dingen die we niet nodig hadden. Mijn vader
kocht vrij veel grammofoonplaten: klassieke muziek, later ook jazz. Moeder, die
zichzelf weinig extra’s gunde, zag het met lede ogen aan.
Kortom, mijn ouders konden, door allebei hard te werken en dus
niet doordat het hun in de schoot werd geworpen, welstand verwerven. Zij
deelden in de voorspoed die in de golden
sixties een grote sprong maakte en nu ook de lagen van de samenleving
bereikte die zich ónder de upper middle class bevonden. De zeer brede context waarin ik
opgroeide wordt door historicus Eric Hobsbawm beschreven als 'een
uitzonderlijke fase in de geschiedenis (...), misschien wel een unieke fase'.65
Materieel gezien was er geen betere tijd denkbaar om in op te
groeien. Het contrast met de daaraan voorafgaande periode van oorlogsherstel,
waarvan ik enkel het einde had meegemaakt, zij het niet bewust, kon moeilijk
groter zijn. Werkloosheid was er nauwelijks, in de basisbehoeften kon
gemakkelijk worden voorzien. Er was steeds meer overvloed, luxe,
keuzemogelijkheid. De welvaart zou nog toenemen, maar de zekerheid en het
optimisme gingen snel teloor. De gouden glans van de jaren zestig verdofte en
ging op in de bruine tinten van de jaren zeventig. Het optimisme was
ongebreideld en ondoordacht geweest. En allerminst vooruitziend, zoals het
sommigen het volgende decennium zou beginnen te dagen en de meesten nog eens
een halve eeuw later.
65 Eric Hobsbawm, Een eeuw
van uitersten, 301
Lees hier
LVO vanaf het begin