donderdag 9 januari 2020

grenzen 14


14.

Ik ging eindigen met deze uitsmijter van Havel, maar omdat dertien geen mooi getal is en omdat ik in alweer een ander boek materiaal vond dat mij eraan herinnerde dat ik het niet over de ultieme grens had gehad, de grens waarop onze levens stuiten, de dood, besloot ik nog een veertiende mijmering toe te voegen.

In het hoofdstuk ‘Laatste lente’ in zijn bundel Mettertijd vraagt de Nederlandse cultuurfilosoof en antropoloog Ton Lemaire zich af hoe hij moet omgaan met zijn sterfelijkheidsbesef. ‘[O]uder wordend,’ schrijft de zelfverklaarde ‘ecologische vluchteling’, ‘naarmate sluipenderwijs het einde dichterbij komt, dringt dat gevoel van sterfelijkheid zich sterker op, laat zich minder gemakkelijk verjagen en nestelt zich mettertijd min of meer blijvend in ons bestaan.’ De vraag voor Lemaire is: hoe moet ik ‘mijn eigen dood, het absolute einde van mijn eigen bestaan’ onder ogen zien, sereen en zonder gekweld te worden door angst? Anders geformuleerd, binnen de afbakening van mijn thema: hoe moeten wij die ultieme grens oversteken?

Het is de belangrijkste vraag, zoals ook Montaigne wist. Lemaire zegt, heel behoedzaam: ‘Waarschijnlijk zijn alle godsdiensten, wereldbeschouwingen en filosofieën voor een groot deel pogingen om de dood te ontdoen van zijn afschrikwekkend karakter.’ Maar Lemaire is een agnost en hij corrigeert meteen: ‘Wij mensen hebben een nooit te stillen behoefte aan troost en hoop en laten ons daarom wellicht verleiden tot allerlei illusies.’ Daarom stelt hij een oplossing voor die hij ontleent aan ‘zowel de moderne natuurwetenschappen als oude opvattingen van het boeddhisme’. Wij zijn op deze aarde slechts voorbijgangers. Miljoenen jaren zijn voorbijgegaan voor wij hier als ‘tijdelijke configuraties van atomen, moleculen en cellen,’ voor heel even onze opwachting maakten, en na ons zal de tijd ook nog wel een tijdje doorgaan. En bovendien, aldus Lemaire, worden die configuraties ‘bij ons sterven weer opgenomen in het immense stofwisselingsproces van de natuur’. Inderdaad, het is zoals de 18de-eeuwse pionier van de scheikunde Antoine Laurent de Lavoisier al wist: rien ne se perd, rien ne se crée: tout se transforme. Lemaire: ‘De atomen en moleculen waaruit ik ben samengesteld worden mettertijd bouwstenen van andere configuraties, andere organismen. Misschien zullen componenten van ons voortleven in een plant, een boom, een vis, een vogel, een hert, net zoals ik voor ik als “ik” begon te bestaan ook al in een andere vorm bestond.’ Lemaire besluit, en ik zie in zijn beschrijving het beeld van een totale osmose waarin elke grens irrelevant is geworden: ‘Is het niet een bevredigend gevoel om zich deel te weten van het grote geheel van natuur en kosmos waarvan ieder slechts een tijdelijke samenstelling is van elementen?’ Mijn antwoord op deze vraag is negatief. Ik zei het al toen ik het daarnet over postmodernisme had: als het waar is dat we van verschillen leven, dan treedt de dood in wanneer er geen verschillen meer zijn.

Lemaire geeft nog een ultiem argument om wat positiever te staan tegenover onze eigen begrensdheid. Het is een argument uit het ongerijmde, namelijk: stel je voor dat er géén dood zou bestaan. In dat geval, zegt Lemaire, en ik volg hem omdat ik ervan overtuigd ben dat grenzen, beperkingen en wetten wel degelijk nuttig zijn – ‘in dat geval zou alles in ons leven zijn urgentie, zijn betekenis, misschien zelfs zijn waarde verliezen. Want door onze eindigheid, door het feit dat we zullen sterven, krijgt het leven een nadrukkelijke betekenis, juist door zijn begrensdheid.’

Rien ne se perd, rien ne se crée. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik dit een diepe waarheid vind. Niets in ons gaat verloren. Maar je kunt het ook omkeren: alles wat wij doen, maken, gebruiken, consumeren, verbranden kost ergens anders iets. Als het rijke Westen te snel en te fel stookt, heeft dat een prijs. De klimaatcrisis in een notendop. Ook daar stuiten we op grenzen – maar daar had ik het al even over.





(einde)
lees hier vanaf aflevering 1 van dit stuk over grenzen