In de pêle-mêle aan de muur lachten de verblekende beeltenissen
van intussen al volwassen geworden babykleinkinderen naar de camera en waren de
door echtscheidingen uit de gratie gevallen schoonkinderen verwijderd – zoals
ooit uit officiële foto's van bijeenkomsten van machthebbers in extreme regimes
de in ongenade gevallen partijbonzen werden weggeknipt. Pril gezinsgeluk en
veel goede bedoelingen. Onbezoedeldheid.
In de boekenkast stonden twee Pléiade-delen met de oeuvres complètes van Roger Martin du
Gard al decennia te wachten op een eerste lezer, en een encyclopedie, die mijn
ouders, zoals zovelen in hun tijd, zich aan de deur hadden laten aansmeren. Als
kind had ik haar ooit deel na deel doorgebladerd op zoek naar chemische
formules, die ik niet begreep maar die mij wel fascineerden en die ik om die
reden in een notaboekje overpende. Maar de overgrote meerderheid van de lemmata
was ongeraadpleegd, en die deden niets anders dan verouderen en irrelevant
worden want de wereld, waarvan een didactische resumé in deze in de jaren
zestig uitgegeven drieëntwintig boekdelen en twee supplementen was opgeslagen,
had zich uiteraard niet verwaardigd om stil te staan – ja, de grootste
versnellingen, waardoor mijn moeder en veel van haar generatiegenoten uit een
nog analoge tijd volkomen verloren waren gelopen, moesten zich nog voordoen.
Boven het aanrecht in de kleine keukenhoek hing een aandoenlijk
stilleventje, twintig op dertig centimeter of misschien zelfs iets kleiner,
gemaakt van verschillende tinten en soorten fineerhout, kunstig geassembleerd
door, ja door wie eigenlijk?, door een persoon die zijn opwachting had gemaakt
in een van de vele jaren dat ik mijn moeder nauwelijks had gezien en waarin
zij, uiteraard, relaties had gehad, vriendschappen, genegenheden, pragmatische
of louter opportunistische relaties, relaties die gekenmerkt werden door
sympathie of mededogen, relaties met mensen die inmiddels ook weer uit haar
leven, of uit hét leven, verdwenen waren. Het met verschillende soorten
ingelegd fineerhout samengestelde stilleven stelde een fruitschaal voor, met
daarin een appel, een peer en een banaan, en vormde een merkwaardige pendant
van de aartslelijke imitatiebronzen kom die als gebeiteld op de woonkamertafel
bleef staan, een kom waarin mijn moeder een mix van echte en – om het recipiënt
een gevulde en rijkelijke indruk te verlenen – plastic vruchten uitstalde die
zo goed waren nagemaakt dat ze hun valsheid alleen maar verrieden doordat de
echte appels en peren en druiven ernaast wél begonnen te rotten. Want veel
fruit at moeder toch niet, had ik de indruk, en bovendien was ze zo zuinig dat
ze het niet over haar hart kreeg om datgene wat duidelijk niet meer voor
consumptie geschikt was tijdig weg te gooien. Over het fineerstilleven boven
het aanrecht had moeder een reep plastic bewaarfolie aangebracht, ten einde de
kunstig in elkaar gepaste houtknipsels niet te laten opkrullen of anderszins
aantasten door de dampen die van het fornuis eronder opstegen. Wat zij wellicht
niet meer zag, was dat deze folie in de loop der jaren zelf was beginnen op te
krullen, waardoor het tafereel eronder zich alsnog, maar dan op een totaal
andere wijze dan op de door haar gevreesde, aan het zicht onttrok. Niet dat dit
een groot gemis opleverde – maar dat is een andere zaak. Ik nam mij iedere keer
voor om aan deze situatie iets te doen, wat ik mijn moeder ten andere ook
beloofd had, en iedere keer moest ik, wanneer ik in allerijl aan haar somberte
was ontvlucht, vaststellen dat ik had vergeten mijn voornemen waar te maken
door het fineerstilleven mee te nemen en het thuis in een passende lijst te
steken, achter glas, waardoor het met veel liefde gemaakte en ook opgehangen
kunstwerkje opnieuw in al zijn glorie zichzelf aan de wereld kon tonen –
hoezeer ook onduidelijk was geworden om welke wereld het dan wel mocht gaan.
Lees hier
LVO vanaf het begin