Daarom denk ik nu aan het vuur; de gelijkmatige glans van
geel licht op de bladzijde van mijn boek; de drie chrysanten in de ronde glazen
pul op de schoorsteenmantel. Ja, het moet in de winter zijn geweest en we
moeten net thee hebben gehad, want ik herinner me dat ik een sigaret rookte
toen ik opkeek en voor het eerst die stip op de muur zag. Ik keek door de rook
van mijn sigaret heen en mijn oog rustte een ogenblik op de brandende kolen en
die oude fantasie van de rode vlag die van de kasteeltoren wappert kwam bij me
op en ik dacht aan de stoet van rode ridders die langs de zwarte rots naar
boven rijdt.
Virginia Woolf, Maandag
of dinsdag, 61