wolkenfragmenten uit Tarjei Vesaas, De vogels
3187
Mattis keek of de hemel die avond
helder was en onbewolkt, en dat was zo. (7)
3188
Voor de bliksem in de lucht was hij
doodsbang – en hij gebruikte het woord nooit in drukkend en zwaarbewolkt
zomerweer. (8)
3189
Toen hij naar buiten keek, zag hij
ook de donkere wolken die boven de heuvelrug verschenen. (71)
3190
Ja ja, op dat moment stond dat in
de schaduw van de donkere wolk en de angst voor het onweer. (72)
3191
Vandaag werd de wolk daar
maar langzaam groter. (73)
3192
De man wist wel hoe het zat met Mattis
en onweer, hij keer naar de wolk:
‘Je kunt rustig aan doen, denk ik.
Dat is geen onweerswolk, kijk hij wordt al minder dicht.’
Mattis schudde zijn hoofd en
geloofde het niet, het was vast als troost bedoeld. Flink onweer, had de
fietser in de winkel gezegd, dat was vast dichter bij de waarheid.
‘Wat zei ik? Kijk Mattis.’
Terwijl ze daar stonden, was de wolk
opgetrokken en was er boven de heuvelrand een reep blauwe lucht zichtbaar. De
dreiging was verdwenen, het was geen onweerswolk. Wonderbaarlijk blauw
en goed was het eronder.
‘Zie je wel?’ zei de man, ‘het zijn
mooiweerwolken, die lossen gewoon op.’ (74)
3193
Het werd een mooie,
warme bewolkte avond. (84)
3194
Natuurlijk kon in zulke wolken
ook alleen regen zitten, maar toch.
(131)
3195
Een muur van wolken steeg
juist op tussen de heuvels. (184)
3196
Achter zijn rug was boven de
horizon een muur van wolken opgerezen – die zag hij ook niet. (237)
3197
Blauw en hard kwam de wind van de wolkenmuur
achter hem – het water zou nu snel in beroering komen. (237)