Mattis vermande zich en wilde iets zeggen over die zwarte
ogen die hem aangekeken hadden – maar toen zag hij dat diezelfde ogen verdwenen
waren. Het ooglid zat eroverheen. Er viel niets meer over te zeggen. Hij liet
de vogel niet los.
Tarjei Vesaas, De
vogels, 87
ǁ
De vogels waren nu dood, hun klauwen stijf dicht,
ofschoon ze niets vasthielden. De leerachtige oogleden lagen in grijze rimpels
over hun ogen.
Virginia Woolf, Maandag
of dinsdag. Verzamelde verhalen, 84-85