vrijdag 16 maart 2018

driekleur 356


Er kwam een jongen uit het huis met een slechtvalk op zijn kaphandschoen. Hij droeg een kraagloos hemd van grijze zijde, een geelbruine broek en rode leren laarzen die geplooid waren als een harmonika. Zijn grijze ogen keken in de ogen van de vogel. Hij steeg op en reed in galop in westelijke richting naar een kloof in de wand van het gebergte.
Een tweede pad leidde naar een wolkenblauwe boogbrug die over de stroom heen naar een weide voerde. Een rij gebouwen was vaag te zien achter een rookgordijn van witte abelen. Dichterbij was het zwarte neoklassieke verblijf voor de duiven, waar Tod de gewoonte had om zijn lievelingsdieren te trainen in het nadoen van de dansen van in trance verkerende soefi-derwisjen.

Bruce Chatwin, Anatomie van de rusteloosheid, 75