3 maart 2018
134 – Het was lang geleden dat ik nog eens alleen in
Ryckevelde wandelde. (...) ik had
gehoord dat het dunne laagje sneeuw in de namiddag zou wegsmelten en het was
prachtig weer, zodus, binnenblijven was geen optie.
Ik deed de wandeling die ik altijd doe, een kilometer of
vier vanaf de Lorreinendreef, de Loweide in, en dan achter de kazerne en het
kasteel om terug langs de oude spoorwegbedding en de grote open plek in het bos
waar de stronk van de eik die een jaar of twintig geleden bezweek de dag nadat
de scouts er een kabelbaan in hadden gemonteerd door het werk van kevers en
schimmels en wat weet ik al niet tot niet veel meer dan een stomp is
gereduceerd. (Ik herinner mij dat G., die toen een jaar of vijf was, er het
hart van in was dat de monumentale boom was omgevallen, gebroken, gekraakt,
neergestort.)
De wandeling van vandaag hield enkele aangename verrassingen
in petto. Om te beginnen ervoer ik een soort van geluksgevoel. Ik was blij dat
ik mijn lethargie had overwonnen, op mijn fiets was gesprongen en hierheen was
gereden, naar dit mij zo dierbare bos waar ik al honderden keren heb rondgelopen
en dat mij iedere keer opnieuw verrast met zijn rust en verlatenheid, en
vandaag met dat laagje wit onder een heiige lucht die steeds blauwer werd.
Boven in een populier observeerde ik een speelse koolmees
die me met zijn zwarte das en gele overhemdje voor een keer met sympathie aan
het Vlaams-nationalisme deed denken. Wat verderop, aan de kronkelende beek, zag
ik een koperwiek. Enfin, ik denk toch dat het er een was: merel- of lijsterformaat,
bleke borst, lichte streep overlangs het oog, rossige schijn onder de vleugel.
Het was een eeuwigheid geleden dat ik een koperwiek zag, ik was al tot de
conclusie gekomen dat ze hier niet meer voorkwamen. En toen ik bijna aan het
eind van mijn wandeling was gekomen, zag ik een koppel herten, zomaar vrij
rondlopend, wellicht ontsnapt. Ik probeerde ze van dichterbij te bekijken, maar
ik deed ze opschrikken en de dieren stoven weg, uit elkaar, alsof ze beseften
dat ze samen kwetsbaarder waren. Eentje keerde terug en rende – elegant
springend over takken en struiken, voorpoten ingetrokken, achterpoten gestrekt
– van rechts naar links door mijn beeld voorbij: dat was bijzonder
spectaculair!
Tja, dat zou ik allemaal niet hebben gezien indien ik thuis
op mijn luie krent was blijven zitten!