lees hier van bij het begin
De geur van geld
De Spanjaarden die Midden-Amerika veroverden, hadden, zeer
tot de verbazing van de Azteken, een obsessionele voorliefde voor goud. Drie
eeuwen eerder hadden diezelfde Spanjaarden een bittere godsdienstoorlog
uitgevochten met de moslims. Toen dat conflict beslecht was, wisselden christelijke
en islamitische handelaren zonder enige weerstand gouden munten als
betaalmiddel met elkaar uit, met, à la
tête du client, christelijke of islamitische symbolen erop.
Lange tijd ‘betaalden’ mensen hun besognes door goederen en
diensten te ruilen. Iedereen was wel ergens goed in. Na de agrarische revolutie
werden de dorpen en steden groter. Er ontstond specialisatie, in functie van de
verschillende klimatologische omstandigheden en bodemgesteldheden. In de ene
streek kon wijn worden verbouwd, ergens anders was er dan weer klei die
uitstekend was om potten te bakken. Tussen deze gespecialiseerde entiteiten was
voor de handel een betaalmiddel van doen.
Geld ontstond op vele plaatsen onafhankelijk van elkaar. De
uitvinding ervan was ‘een zuiver mentale revolutie’. ‘Geld is (…) een
universeel ruilmiddel waarmee mensen bijna alles kunnen omzetten in bijna
alles.’ Het is ‘geen stoffelijke realiteit, maar een psychologisch construct’.
Het heeft in vele gedaanten bestaan: munten en biljetten zijn maar een
mogelijke vorm. Gemeenschappen die geld niet in die vorm ter beschikking
hebben, vinden iets anders uit – zo is de sigaret in veel gevangenissen een
valabel betaalmiddel. Tegenwoordig bestaat veel geld uit elektronische data.
De basismaterie van geld is: onderling vertrouwen. Geld hangt
samen met de relaties tussen mensen die elkaar niet kennen, en dus met politiek
en ideologie. Het eerste geld ontstond rond 3000 v.Chr., in Soemerië, waar –
niet toevallig – ook het schrift ontstond dat in eerste instantie voor de
boekhouding werd gebruikt. Dat eerste geld bestond uit maten gerstkorrels.
Later, in Mesopotamië, ontstond de ‘zilveren sjekel’, een voorloper van de
latere munten uit edelmetaal die ca. 640 v.Chr. werden geslagen in Anatolië.
Munten dragen een merkteken dat, in naam van een politieke autoriteit, tot ver
buiten de grenzen de waarde van de munt garandeert – geen wonder dat valsmunterij
vanouds een zeer streng bestraft misdrijf is. Die garantie leidde in de
laatmoderne tijd uiteindelijk tot een monetair eengemaakte wereld – over alle
religieuze, politieke en ideologische verschillen heen. Geld heeft geen kleur.
In die zin is geld, dat nochtans vaak werd verguisd en verketterd, ‘het toppunt
van menselijke tolerantie’.
Toch is geld ook altijd ‘de wortel van het kwaad’ omdat het
mensen in de verleiding brengt om ‘dingen’ die hun zeer dierbaar zijn of waar
binnen hun cultuur een taboe op rust te verkopen. En het vertrouwen dat we in
vreemden met geld stellen, blijkt enkel hun geld te gelden. Zodra de vreemde
geen geld meer heeft, valt ook het vertrouwen weg. Met economie alleen maak je de
wereld niet één.