vrijdag 2 maart 2018

sapiens 10


lees hier van bij het begin

De geur van geld


De Spanjaarden die Midden-Amerika veroverden, hadden, zeer tot de verbazing van de Azteken, een obsessionele voorliefde voor goud. Drie eeuwen eerder hadden diezelfde Spanjaarden een bittere godsdienstoorlog uitgevochten met de moslims. Toen dat conflict beslecht was, wisselden christelijke en islamitische handelaren zonder enige weerstand gouden munten als betaalmiddel met elkaar uit, met, à la tête du client, christelijke of islamitische symbolen erop.

Lange tijd ‘betaalden’ mensen hun besognes door goederen en diensten te ruilen. Iedereen was wel ergens goed in. Na de agrarische revolutie werden de dorpen en steden groter. Er ontstond specialisatie, in functie van de verschillende klimatologische omstandigheden en bodemgesteldheden. In de ene streek kon wijn worden verbouwd, ergens anders was er dan weer klei die uitstekend was om potten te bakken. Tussen deze gespecialiseerde entiteiten was voor de handel een betaalmiddel van doen.

Geld ontstond op vele plaatsen onafhankelijk van elkaar. De uitvinding ervan was ‘een zuiver mentale revolutie’. ‘Geld is (…) een universeel ruilmiddel waarmee mensen bijna alles kunnen omzetten in bijna alles.’ Het is ‘geen stoffelijke realiteit, maar een psychologisch construct’. Het heeft in vele gedaanten bestaan: munten en biljetten zijn maar een mogelijke vorm. Gemeenschappen die geld niet in die vorm ter beschikking hebben, vinden iets anders uit – zo is de sigaret in veel gevangenissen een valabel betaalmiddel. Tegenwoordig bestaat veel geld uit elektronische data.

De basismaterie van geld is: onderling vertrouwen. Geld hangt samen met de relaties tussen mensen die elkaar niet kennen, en dus met politiek en ideologie. Het eerste geld ontstond rond 3000 v.Chr., in Soemerië, waar – niet toevallig – ook het schrift ontstond dat in eerste instantie voor de boekhouding werd gebruikt. Dat eerste geld bestond uit maten gerstkorrels. Later, in Mesopotamië, ontstond de ‘zilveren sjekel’, een voorloper van de latere munten uit edelmetaal die ca. 640 v.Chr. werden geslagen in Anatolië. Munten dragen een merkteken dat, in naam van een politieke autoriteit, tot ver buiten de grenzen de waarde van de munt garandeert – geen wonder dat valsmunterij vanouds een zeer streng bestraft misdrijf is. Die garantie leidde in de laatmoderne tijd uiteindelijk tot een monetair eengemaakte wereld – over alle religieuze, politieke en ideologische verschillen heen. Geld heeft geen kleur. In die zin is geld, dat nochtans vaak werd verguisd en verketterd, ‘het toppunt van menselijke tolerantie’.

Toch is geld ook altijd ‘de wortel van het kwaad’ omdat het mensen in de verleiding brengt om ‘dingen’ die hun zeer dierbaar zijn of waar binnen hun cultuur een taboe op rust te verkopen. En het vertrouwen dat we in vreemden met geld stellen, blijkt enkel hun geld te gelden. Zodra de vreemde geen geld meer heeft, valt ook het vertrouwen weg. Met economie alleen maak je de wereld niet één.