ACHTERDEUR
De fenomenologie van de achterdeur leert ons, ex contrario,
veel over de semantiek van de voordeur. Vanuit een denkbeeldige observatiepost
in het denkbeeldige huis naast het denkbeeldige huis-met-de-achterdeur zien we
het wie en wanneer. En het hoe: of er wordt aangeklopt, dan wel rechttoe
rechtaan wordt naar binnen gestapt, zonder omwegen of plichtplegingen de
vertrouwelijkheid van de bewoners in. Kijkt de bezoeker bij het naar buiten
treden rond of hij is gezien, of stapt hij onbedachtzaam het tuinpad af naar
zijn auto of zijn fiets die tegen de in een bakstenen sokkel ingemetselde
brievenbus staat geparkeerd? Hoeveel keer moet de bezoeker door de voordeur
binnenkomen alvorens hij tot het gebruik van de achterdeur mag overgaan? Wat is
het aandeel bezoekers dat de achterdeur gebruikt en hoeveel bezoekers worden
binnengelaten via de voordeur? En hoe ziet de achterdeur zélf er uit? De
achterdeur is vrij van ornamenten. Het is gewoon een deur, met een kruk en een
sleutelgat. De achterdeur bestaat meestal grotendeels uit glas. En in de zomer
blijft hij openstaan en houdt een gordijn van linten of kralensnoeren de
vliegen buiten. Eventueel is er een knip met een kettinkje – maar dan gaat het
strikt genomen al niet meer over een echte achterdeur. Wat er niet op zit, is
een klopper of een bel: een achterdeur is een deur zonder codes. De
architectuur van de achterdeur gaat op in de architectuur van de achtergevel,
hij gaat mee met de achterramen. Waar de voordeur etaleert, epateert,
barricadeert, boodschappen uitzendt, in de voorgevel een blikvanger of
statussymbool is, daar is de achterdeur een anoniem item, nauwelijks een
hindernis, het meest natuurlijke sas tussen het binnen en het buiten. De
bewoner moet al in een kist liggen om niet langs deze weg zijn huis te verlaten.