de winter van 2018 – 41
137 – In The Other
Side Of Hope (Toivon tuolla puolen, 2016) behandelt Aki Kaurismäki
een thema dat hem na aan het hart ligt: het wel en wee van de onderklasse,
tegenwoordig uitermate aanwezig in onze leefwereld in de gedaante van de
vluchteling/immigrant/transmigrant/illegaal/nieuwkomer/vreemdeling (schrappen wat niet past, volgens uw
politieke voorkeur of overtuiging). Je kunt zeggen dat hij het wat
naïef-ongenuanceerd aanpakt. Niet alle Irakezen en Syriërs op de vlucht zullen
beste maatjes zijn, je hoort wel vaker van onderling geruzie in kampen en
detentiecentra of een van die non-plaatsen waar die mensen worden
opgesloten. Maar het is niet de bedoeling van Kaurismäki om genuanceerd te
zijn, zo is mijn inschatting. Kaurismäki vertelt parabels. Daar heb je personages
voor nodig die niet al te genuanceerd zijn uitgewerkt, die niet al te complex
zijn of veranderlijk. De personages van Kaurismäki maken geen catharsis mee. De
enige die eventueel wél het licht kan zien, is de toeschouwer.
Kaurismäki doet voor zijn parabels niet alleen op eenduidige,
duidelijk herkenbare personages een beroep. Hij zet daar zijn hele vormgeving voor
in: de decors, de kleuren, de choreografieën, de muziek, de sobere montage, de
eenvoudige dialogen, de statische en vaak donkere beelden. Met dat alles
verkrijgt hij een herkenbare, eigen stijl. Bekijk een willekeurige halve minuut
uit een van zijn films en je weet, nog voor iemand een woord Fins heeft
gesproken: dit kan alleen maar Kaurismäki zijn.
Met zijn sobere parabel zet Kaurismäki zijn boodschap kracht
bij. Eenvoudig gezegd komt het hierop neer: vluchtelingen zijn ook mensen, zij
verdienen het niet dat wij hen niet zien. En ja, wij kunnen helpen: door
vriendelijk te zijn aan een loket, door hen een sigaret te geven of een
vuurtje, onderdak als het nodig is, een job in het beste geval. Door te
luisteren naar hun verhaal.
Kaurismäki brengt deze boodschap met de hem kenmerkende
melancholische, onderkoelde humor. Hij vraagt zijn acteurs zo weinig mogelijk
expressiviteit aan de dag te leggen. Ze zeggen hun clausen, meestal
onbeweeglijk tegenover elkaar staand, stoffer en blik nog in de hand.
In de eerste scène zien we hoe een vrouw wordt verlaten door
haar man, de handelsreiziger Wikström. Zonder luide woorden gaan ze uit elkaar:
alles is gezegd. De vrouw zit aan de keukentafel, ze rookt en drinkt.
Krulspelden in het haar, een grote, bolle cactus naast zich. Dit behoeft geen
uitleg – en die komt er dan ook niet.
Elk interieur is uitgekiend. Het zijn speelvlakken, en alles
wat er te zien is, draagt bij tot de sfeer en is dus zorgvuldig uitgekozen: de
kleuren, de rekwisieten, de textuur van de kostuums. Het onopgesmukte, maar op
een paradoxale manier, ondanks het grauwe en duistere, toch altijd ook een
beetje feestelijk en vrolijk in de verf gezette. In een ondergrondse parking
heeft Wikström een magazijntje. Hij laat er de Syrische vluchteling Khaled, die
hij onder zijn hoede heeft genomen, overnachten. De deur die toegang geeft tot
het magazijn zit links in een muur. Je zou zeggen, op het eerste gezicht: een
grauwe, anonieme, kale betonmuur. Pas als je de kleuren bekijkt, de manier
waarop de verf is aangebracht en de hele rijkdom van dat ene vlak, besef je dat
zelfs dit onooglijke detail veelzeggend wil zijn.
Kaurismäki heeft een voorkeur voor oude objecten, voorwerpen
die hun dienst hebben bewezen en op die manier betrouwbaarheid uitstralen. De handelsreiziger
rijdt met een stevige limo – ik heb het niet met zekerheid kunnen achterhalen
maar ik vermoed dat het een Amerikaanse Checker Marathon (1969) is. In het
restaurant, dat bemeubeld is met mooie micatafeltjes en ouderwetse stoelen uit
de jaren zeventig, staat een aftandse jukebox – die het wel nog uitstekend doet.
Het contrast van deze voorwerpen met hedendaagse objecten, bijvoorbeeld de
andere auto’s in de parking, wérkt. En wel in het voordeel van wat oud en
degelijk en op een nostalgische wijze mooi is.
De acteurs zijn onopgesmukt, niet gemaquilleerd. Het zijn
eenvoudige mensen, die hun aftakeling – vaak het gevolg van een ongegeneerd
ongezonde levensstijl – niet verhullen. Kaurismäki staat aan hun kant. Hij
heeft duidelijk een hekel aan glamour en uiterlijk vertoon. Hij toont de
kwetsbare, maar ingoede kleine man en vrouw.
Een speciale vermelding verdient de muziek in deze film. Het
is bij Kaurismäki een beproefd recept: hij laat een paar – allicht bevriende –
ouwe Finse rockers een paar gastoptredentjes spelen: als straatmuzikant of in
een obscure bar. Deze intermezzo’s ritmeren de film, zorgen voor een luchtige
noot en getuigen van diezelfde sympathie voor een compromisloze maar trotse,
anarchistische onder- of achterkant van onze overgeorganiseerde en vaak kille,
in elk geval weinig rock-‘n-roll uitdragende maatschappij.