maandag 12 maart 2018

Aki Kaurismäki, The Other Side of Hope


de winter van 2018 – 41

137 – In The Other Side Of Hope  (Toivon tuolla puolen, 2016) behandelt Aki Kaurismäki een thema dat hem na aan het hart ligt: het wel en wee van de onderklasse, tegenwoordig uitermate aanwezig in onze leefwereld in de gedaante van de vluchteling/immigrant/transmigrant/illegaal/nieuwkomer/vreemdeling (schrappen wat niet past, volgens uw politieke voorkeur of overtuiging). Je kunt zeggen dat hij het wat naïef-ongenuanceerd aanpakt. Niet alle Irakezen en Syriërs op de vlucht zullen beste maatjes zijn, je hoort wel vaker van onderling geruzie in kampen en detentiecentra of een van die non-plaatsen waar die mensen worden opgesloten. Maar het is niet de bedoeling van Kaurismäki om genuanceerd te zijn, zo is mijn inschatting. Kaurismäki vertelt parabels. Daar heb je personages voor nodig die niet al te genuanceerd zijn uitgewerkt, die niet al te complex zijn of veranderlijk. De personages van Kaurismäki maken geen catharsis mee. De enige die eventueel wél het licht kan zien, is de toeschouwer.

Kaurismäki doet voor zijn parabels niet alleen op eenduidige, duidelijk herkenbare personages een beroep. Hij zet daar zijn hele vormgeving voor in: de decors, de kleuren, de choreografieën, de muziek, de sobere montage, de eenvoudige dialogen, de statische en vaak donkere beelden. Met dat alles verkrijgt hij een herkenbare, eigen stijl. Bekijk een willekeurige halve minuut uit een van zijn films en je weet, nog voor iemand een woord Fins heeft gesproken: dit kan alleen maar Kaurismäki zijn.

Met zijn sobere parabel zet Kaurismäki zijn boodschap kracht bij. Eenvoudig gezegd komt het hierop neer: vluchtelingen zijn ook mensen, zij verdienen het niet dat wij hen niet zien. En ja, wij kunnen helpen: door vriendelijk te zijn aan een loket, door hen een sigaret te geven of een vuurtje, onderdak als het nodig is, een job in het beste geval. Door te luisteren naar hun verhaal.

Kaurismäki brengt deze boodschap met de hem kenmerkende melancholische, onderkoelde humor. Hij vraagt zijn acteurs zo weinig mogelijk expressiviteit aan de dag te leggen. Ze zeggen hun clausen, meestal onbeweeglijk tegenover elkaar staand, stoffer en blik nog in de hand.

In de eerste scène zien we hoe een vrouw wordt verlaten door haar man, de handelsreiziger Wikström. Zonder luide woorden gaan ze uit elkaar: alles is gezegd. De vrouw zit aan de keukentafel, ze rookt en drinkt. Krulspelden in het haar, een grote, bolle cactus naast zich. Dit behoeft geen uitleg – en die komt er dan ook niet.

Elk interieur is uitgekiend. Het zijn speelvlakken, en alles wat er te zien is, draagt bij tot de sfeer en is dus zorgvuldig uitgekozen: de kleuren, de rekwisieten, de textuur van de kostuums. Het onopgesmukte, maar op een paradoxale manier, ondanks het grauwe en duistere, toch altijd ook een beetje feestelijk en vrolijk in de verf gezette. In een ondergrondse parking heeft Wikström een magazijntje. Hij laat er de Syrische vluchteling Khaled, die hij onder zijn hoede heeft genomen, overnachten. De deur die toegang geeft tot het magazijn zit links in een muur. Je zou zeggen, op het eerste gezicht: een grauwe, anonieme, kale betonmuur. Pas als je de kleuren bekijkt, de manier waarop de verf is aangebracht en de hele rijkdom van dat ene vlak, besef je dat zelfs dit onooglijke detail veelzeggend wil zijn.

Kaurismäki heeft een voorkeur voor oude objecten, voorwerpen die hun dienst hebben bewezen en op die manier betrouwbaarheid uitstralen. De handelsreiziger rijdt met een stevige limo – ik heb het niet met zekerheid kunnen achterhalen maar ik vermoed dat het een Amerikaanse Checker Marathon (1969) is. In het restaurant, dat bemeubeld is met mooie micatafeltjes en ouderwetse stoelen uit de jaren zeventig, staat een aftandse jukebox – die het wel nog uitstekend doet. Het contrast van deze voorwerpen met hedendaagse objecten, bijvoorbeeld de andere auto’s in de parking, wérkt. En wel in het voordeel van wat oud en degelijk en op een nostalgische wijze mooi is.

De acteurs zijn onopgesmukt, niet gemaquilleerd. Het zijn eenvoudige mensen, die hun aftakeling – vaak het gevolg van een ongegeneerd ongezonde levensstijl – niet verhullen. Kaurismäki staat aan hun kant. Hij heeft duidelijk een hekel aan glamour en uiterlijk vertoon. Hij toont de kwetsbare, maar ingoede kleine man en vrouw.

Een speciale vermelding verdient de muziek in deze film. Het is bij Kaurismäki een beproefd recept: hij laat een paar – allicht bevriende – ouwe Finse rockers een paar gastoptredentjes spelen: als straatmuzikant of in een obscure bar. Deze intermezzo’s ritmeren de film, zorgen voor een luchtige noot en getuigen van diezelfde sympathie voor een compromisloze maar trotse, anarchistische onder- of achterkant van onze overgeorganiseerde en vaak kille, in elk geval weinig rock-‘n-roll uitdragende maatschappij.