De wetten van het geloof
Naast geld en imperia, is religie de derde grote eenmaker.
De sociale ordes en hiërarchieën die de samenlevingen samenhielden waren
imaginair en dus fragiel. ‘De cruciale historische rol die het geloof speelde
was dat het deze fragiele structuren een bovenmenselijke legitimiteit
verleende.’ Dat kon het geloof ten aanzien van grote clusters van onderling
verschillende bevolkingsgroepen doordat het universaliteit claimde en doordat
de gelovigen zich bijgevolg overgaven aan zendingsdrang. De religies van aparte
bevolkingsgroepen doen dat niet. Lokale varianten van het animisme waren ‘gericht
op de unieke eigenschappen van specifieke locaties, klimaatstreken en
fenomenen’. Universaliteit en zendingsdrang waren niet aan de orde.
Door de agrarische revolutie veranderde de omgang tussen
mensen en dieren, en tussen mensen en de natuur in het algemeen ingrijpend van
een rechtstreekse en gelijkwaardige onderlinge verhouding tot een verhouding
met meerdere goden aan wie de mens een gunstige omgang met zijn voorheen
gelijkwaardige partners, die nu ondergeschikt waren, kon afsmeken. Het
polytheïsme luidde zeker nog niet het einde van het animisme in: dat bleef nog
lang voortbestaan voor dagelijks gebruik.
De voorstelling als zou het polytheïsme een ‘kinderachtige
vorm van afgoderij’ zijn, is verkeerd. Polytheïsten erkenden meestal ook een
hoger principe, een opperwezen, dat niet alleen boven de mensen en de wereld,
maar ook boven de godenwereld uitsteeg en dat onverschillig stond ten aanzien
van de menselijke besognes. Daar waakten de goden over die elk hun specialiteit
hadden.
Doordat polytheïsten meerdere goden aanbidden, zijn ze per
definitie toleranter dan monotheïsten. Ze bezondigen zich dus niet aan
proselitisme. De religies van de onderworpen volkeren werden door de imperiale
polytheïsten getolereerd in ruil voor religieus respect. De Romeinen moesten
ervaren dat de christenen daartoe niet bereid waren – vandaar de
christenvervolgingen, die overigens in hun gevolgen bleek afstaken tegen de
vervolgingen die de verschillende christenfacties elkaar later zouden aandoen.
Alleen al in de Bartholomeusnacht (23 augustus 1572) werden er meer
protestanten door katholieken afgeslacht dan dat Romeinen ooit christenen hebben
vermoord, merkt Harari fijntjes op.
Er is een logische ontwikkeling van poly- naar aanvankelijk
vooral lokale monotheïsmen. De persoonlijke beschermgod, bij wie men allerlei
gunsten kan afsmeken, wordt tot enige god uitgeroepen. De eerste ‘enige’ god
was, ca. 1350 v.Chr., Aten, in Egypte. Het jodendom was een van de volgende
monotheïsmen. En daaruit kwam dan het christendom voort, dat begon als een
‘esoterische joodse sekte’. In de zevende eeuw ontstond, gebaseerd op het model
van het christendom, de islam. Rond het jaar 1000 geloofden de meeste mensen in
Europa, West-Azië en Noord-Afrika in één god. Maar daarmee was het polytheïsme
niet van de baan. Het christendom bijvoorbeeld herstelde het godenpantheon in
eer in de vorm van een hele batterij heiligen, voor elk kwaaltje een.
Naast het poly- en monotheïsme zijn er ook dualistische
religies, zoals zoroastrisme, gnosticisme en manicheïsme: het Goede en het
Kwade staan als twee zelfstandige grootheden tegenover elkaar. Meteen een goede
oplossing voor het eeuwenoude theodiceevraagstuk: hoe kan een goede god
verantwoordelijk worden gesteld voor het al te manifest aanwezige kwaad? De
grote dualistische religies, die opgeld maakten tussen plusminus 500 v.Chr. en
500 n.Chr., zijn grotendeels verdwenen, maar lieten toch sporen na in de
dominante monotheïsmen: ‘mensen hebben een schitterend vermogen om in dingen te
geloven die tegenstrijdig zijn’. Dat dualisme is er niet enkel in de tegenstelling
tussen god en duivel, maar ook in die tussen ziel en lichaam, hemel en hel,
geest en materie – waarbij het tweede lid telkens voor het kwaad staat.
Met dat alles is het monotheïsme ‘zoals dat zich in de loop van
de geschiedenis heeft ontwikkeld een caleidoscoop van monotheïstische,
dualistische, polytheïstische en animistische erfenissen’. We spreken in dat
verband van ‘syncretisme’.
Er zijn ook religies die zich niet op goden richten: de
natuurwetreligies. De bekendste en grootste is het boeddhisme, dat, op basis
van een mentale disciplinering, streeft naar het uitschakelen van de begeerte
omdat die misschien tijdelijke verlossing maar toch ook altijd leed voortbrengt.
Toch kent ook het boeddhisme zijn goden en een hele reeks boeddha’s en
bodhisattva’s, die bijstand kunnen verlenen in het streven naar het volledig
begeertevrije nirvana.
Naast het boeddhisme waren in het verleden ook jaïnisme,
taoïsme, confucianisme, stoïcisme, cynisme en epicurisme natuurwetreligies. Hedendaagse vormen zijn –
volgens Harari –: liberalisme, communisme, kapitalisme, nationalisme en
nazisme. Velen zullen, aldus Harari, liever spreken van ideologieën dan van
religies. Maar dat noemt hij ‘gegoochel met woorden’. Religie is volgens hem:
‘een systeem van menselijke normen en waarden op basis van geloof in een
bovenmenselijke orde’ (wat niet hetzelfde is als een bovennatuurlijke orde).
Bovendien is er in de religies die hij daar opsomt ook sprake van heilige
teksten, feestdagen, martelaren, heilige oorlogen en ketterse dwaalleren. En
niet te vergeten: van ‘fanatieke zendingsdrang’.
Humanistische religies gaan uit van het geloof dat het
hoogste goed het welzijn van Homo sapiens
is en dat ‘de rest van de wereld en alle andere wezens bestaan uitsluitend
voor het profijt van deze soort’. Er zijn drie soorten humanismen. De liberale of vrijzinnige humanisten
verdedigen de unieke waarde en vrijheid van elk individu en beroepen zich
daarbij op de mensenrechten. Het socialistisch
humanisme benadert de mensen als collectiviteit en is eropuit alle
ongelijkheden weg te werken. Zowel liberaal als socialistisch humanisme zijn
erfgenamen van het christelijke monotheïsme. De derde humanistische, wél van
het christendom losstaande, religie is het evolutionair
humanisme. Het nazisme is hiervan de bekendste variant. Belangrijkste
geloofspunt is de overtuiging dat de mens kan evolueren van Unter- tot
Übermensch, van inferieur tot superieur. Dit is zeer politiek incorrect
natuurlijk, maar Harari memoreert erg sportief dat in de jaren dertig het – ook
in wetenschappelijke kringen – bon ton was om het blanke ras superieur te
achten. Het racisme is pas in diskrediet geraakt doordat de nazi’s het voor hun
ideologische (of natuurwetreligieuze) kar spanden. Maar dat had zijn tijd
nodig, zoals de recente geschiedenis van de VS, Zuid-Afrika en Australië ons
leert. (Vreemd genoeg vermeldt Harari hier niet het Zuid-Afrikaanse
apartheidsregime als voorbeeld van hardnekkig, geïnstitutionaliseerd racisme.)
Tegenwoordig denkt niemand er nog aan om inferieure
mensentypes uit te schakelen, maar het creëren van een superieure mens is zeker
niet uit de geesten, integendeel. De biotechnologie maakt zoiets meer dan ooit
mogelijk. Bovendien blijken ziel en vrije wil, waarop bijvoorbeeld het liberale
humanisme zich baseerde om de menselijke waardigheid te verdedigen, niets
anders dan chemische processen.