10 januari 2002
(…) Er zijn toch formules denkbaar die dit mogelijk maken en
die toch niet onmiddellijk op het meest drastische uitmonden?
*
Ik lees (…) Coetzee’s In ongenade uit: aangrijpend,
bitter-mild:
159-160:
Een verliefde vrouw die zwelgt in liefde; een kat die op een
dak zit te janken; proteïnen die in het bloed kolken, de geslachtsorganen doen
opzetten, het zweet in de handpalmen brengen en de stem verstikken als de ziel
zijn verlangen de hoogten in slingert. Daar waren Soraya en de anderen voor: om
de proteïnen als slangengif uit zijn bloed te zuigen, zodat hij een helder
hoofd en een droog lichaam kreeg.
162:
Twee wellustelingen: dat was wat hen verbond. Voor zo lang
het duurde.
170:
‘David, ik kan mijn leven niet leiden op basis van wat jij
al dan niet graag wilt dat ik doe. Niet meer. Je doet alsof alles wat ik doe
onderdeel is van jouw levensverhaal. Jij bent de hoofdpersoon, ik ben een bijfiguur
die pas halverwege opkomt. Nou, in tegenstelling tot wat jij denkt, zijn mensen
niet verdeeld in hoofd- en bijfiguren. Ik speel geen bijrol. Ik heb een eigen
leven dat even belangrijk voor mij is als het jouwe voor jou, en in mijn leven
ben ik degene die beslissingen neem.’
In genade gaat over leeftijd, de crisis van het ouder
worden, de afnemende weerbaarheid:
179:
…hij is te oud om te veranderen.
187:
Hij mist de deugden van oude mensen: gemoedsrust,
beminnelijkheid, geduld. Maar misschien komen die deugden nog naarmate andere
deugden verdwijnen: zoals de deugd van de hartstocht.
*
De hele dag voel ik mij vreselijk neerslachtig. De bekende
depressiesymptomen: rillerig, huilerig, immobiel op het apathische af,
prikkelbaar, opvliegend. G. komt thuis met de fiets van de muziekschool: zijn
achterlicht is er af. Hij is duidelijk op zijn hoede voor mijn reactie. Ik zíe
dat, en toch vloek ik! Onvergeeflijk. Ik verafschuw mezelf op zo’n
momenten, en vraag mij af (…). Ik vraag me ook af of heel deze gemoedstoestand
niet ook iets te maken heeft met mijn in de fase van dreigende mislukking
aanbelande, zoveelste poging om het roken te laten.
Halverwege de middag bel ik (…) naar G. Ze is blijkbaar,
na zwaar ziek te zijn geweest, aan de beterhand. Ik informeer naar haar
toestand, wil haar niet bezwaren met mijn sores. Maar ze vraagt nadrukkelijk hoe
het met mij is, en pas dan zeg ik dat ik eigenlijk had gehoopt dat ik
misschien een kop koffie bij haar kon komen drinken, vanmiddag. Dat kan niet,
maar misschien kan het volgende week. Ze beaamt in elk geval al dat het alleen
werken een onmogelijke opgave is. Maar, G., ik kan ook niet samen met anderen
werken!
*
Er zijn almaar meer ernstige aanwijzingen dat mijn moeder
begint te dementeren. (…) Ik denk meteen aan alle verhalen die ze met zich mee
zal voeren, de vergetelheid in.
*
(…)