zaterdag 30 januari 2016

los ingeslagen 299


10 januari 2002

(…) Er zijn toch formules denkbaar die dit mogelijk maken en die toch niet onmiddellijk op het meest drastische uitmonden?

*

Ik lees (…) Coetzee’s In ongenade uit: aangrijpend, bitter-mild:

159-160:
Een verliefde vrouw die zwelgt in liefde; een kat die op een dak zit te janken; proteïnen die in het bloed kolken, de geslachtsorganen doen opzetten, het zweet in de handpalmen brengen en de stem verstikken als de ziel zijn verlangen de hoogten in slingert. Daar waren Soraya en de anderen voor: om de proteïnen als slangengif uit zijn bloed te zuigen, zodat hij een helder hoofd en een droog lichaam kreeg.

162:
Twee wellustelingen: dat was wat hen verbond. Voor zo lang het duurde.

170:
‘David, ik kan mijn leven niet leiden op basis van wat jij al dan niet graag wilt dat ik doe. Niet meer. Je doet alsof alles wat ik doe onderdeel is van jouw levensverhaal. Jij bent de hoofdpersoon, ik ben een bijfiguur die pas halverwege opkomt. Nou, in tegenstelling tot wat jij denkt, zijn mensen niet verdeeld in hoofd- en bijfiguren. Ik speel geen bijrol. Ik heb een eigen leven dat even belangrijk voor mij is als het jouwe voor jou, en in mijn leven ben ik degene die beslissingen neem.’

In genade gaat over leeftijd, de crisis van het ouder worden, de afnemende weerbaarheid:

179:
…hij is te oud om te veranderen.

187:
Hij mist de deugden van oude mensen: gemoedsrust, beminnelijkheid, geduld. Maar misschien komen die deugden nog naarmate andere deugden verdwijnen: zoals de deugd van de hartstocht.

*

De hele dag voel ik mij vreselijk neerslachtig. De bekende depressiesymptomen: rillerig, huilerig, immobiel op het apathische af, prikkelbaar, opvliegend. G. komt thuis met de fiets van de muziekschool: zijn achterlicht is er af. Hij is duidelijk op zijn hoede voor mijn reactie. Ik zíe dat, en toch vloek ik! Onvergeeflijk. Ik verafschuw mezelf op zo’n momenten, en vraag mij af (…). Ik vraag me ook af of heel deze gemoedstoestand niet ook iets te maken heeft met mijn in de fase van dreigende mislukking aanbelande, zoveelste poging om het roken te laten.

Halverwege de middag bel ik (…) naar G. Ze is blijkbaar, na zwaar ziek te zijn geweest, aan de beterhand. Ik informeer naar haar toestand, wil haar niet bezwaren met mijn sores. Maar ze vraagt nadrukkelijk hoe het met mij is, en pas dan zeg ik dat ik eigenlijk had gehoopt dat ik misschien een kop koffie bij haar kon komen drinken, vanmiddag. Dat kan niet, maar misschien kan het volgende week. Ze beaamt in elk geval al dat het alleen werken een onmogelijke opgave is. Maar, G., ik kan ook niet samen met anderen werken!

*

Er zijn almaar meer ernstige aanwijzingen dat mijn moeder begint te dementeren. (…) Ik denk meteen aan alle verhalen die ze met zich mee zal voeren, de vergetelheid in.

*

(…)