Ik las lang geleden Een man van gevoel, en herinner mij daar niet veel van, dus laat ik het hier buiten beschouwing. Nog niet zo lang geleden las ik Koorts en lans, het eerste deel van de trilogie Jouw gezicht morgen, en daarna ook nog de roman Denk morgen op het slagveld aan mij. Ik vond dat beide boeken ontegensprekelijk kwaliteit hadden – maar ik was niet zo verbluft als toen ik gisterenavond mijn lectuur van De verliefden afsloot. Ja, dit is een verbluffend sterke roman, werkelijk. De stem blijft dezelfde als deze die ik al had leren kennen en waarderen: herkenbaar uit de duizend, niemand schrijft als Marías.
Het is allemaal zeer cerebraal en enigszins onderkoeld, op het ondraaglijke af analytisch – maar in De verliefden wordt dat allemaal gecompenseerd door een tot in de laatste zin volgehouden spanning: je wil echt weten hoe het afloopt en het kan tot op het eind nog alle, dat wil zeggen twee, kanten uit.
Uiteraard ga ik hier de plot niet weggeven.
Marías is een romans schrijvende filosoof. Psycholoog.
Antropoloog. Zijn personages zijn proefpersonen in een laboratoriumopstelling.
Hij brengt ze in bijzondere situaties, kruipt in hun huid en onderzoekt wat zij
denken en voelen, hoe zij handelen en vooral ook niet handelen. Alle
mogelijkheden en onmogelijkheden worden een voor een afgehandeld, de kleinste
wending wordt tot in de geringste details bestudeerd, beschreven, afgewogen.
Oersaai en niet bepaald gemakkelijk, uiteraard, maar door het ritme van de
gebezigde taal, door de kronkelende zinnen die je onweerstaanbaar naar hun eindpunt
voeren, door de vele doordacht gefaseerde herhalingen die op den duur een
bezwerende werking krijgen en ook, zoals al gezegd, door de onmiskenbare spanning
in het verhaal, slaagt Marías erin om je – zeker in De verliefden dus – bij je nekvel te grijpen en je niet meer los te
laten.
De verliefden gaat, het zal niet verbazen, over
liefde en verliefdheid en over het onderscheid tussen die twee aandoeningen,
maar ook over de vergankelijkheid van gevoelens, het onvermogen om elkaar te
kennen (ook en misschien zelfs bij uitstek in de innigste relaties), de
onvolledigheid van elk verhaal, de arbitrariteit van het onderscheid tussen
goed en kwaad, de noodzaak van de omgangsvormen, de pragmatiek van de
vergelding, de relativiteit van waarheid. Enzovoort. Ja, rijk aan ideeën is
deze roman zeker! Marías laat zien hoe deze verpletterende veelheid aan ideeën ons
denken voortdurend stuurt, hoe wij telkens, tot in de onaanzienlijkste
beslissingen, vele mogelijkheden en onmogelijkheden overwegen, ja, hoe
ongelooflijk druk en veelgelaagd ons denken is en hoe wij voortdurend moeten afrekenen
met de mogelijkheid om in de onwaarheid te leven want de meeste van die
mogelijkheden mogen natuurlijk in het sociaal verkeer waar wij willens nillens
deel van uitmaken het daglicht niet zien. Om die reden noemde ik Marías behalve
filosoof en psycholoog ook antropoloog: hij tekent ten voeten uit het moderne
semi-anonieme stadsleven waarin stilaan de laatste ooit gangbare omgangsvormen
verdwijnen en de leugenachtigheid steeds meer terrein wint.
Een stilistische bijzonderheid, die, zoals het een geslaagde
roman betaamt, als vormelement onlosmakelijk en essentieel verbonden is met de
inhoud, betreft de behandeling van het tijdsverloop. Op een van de laatste
bladzijden van De verliefden expliciteert
Marías wat hij met zijn schriftuur bewerkstelligt: de verwoording van alle
denkbewerkingen die aan een antwoord of een handeling of een zwijgen
voorafgaan, vergt veel meer tijd dan er intussen in de werkelijkheid
voorbijgaat. In de laatste, beslissende, scène van het boek overloopt de
hoofdpersoon (de ik) alle mogelijkheden, tot in de kleinste nuances, van wat
haar te doen staat. (Ja, de hoofdpersoon is een vrouw! En haar voornaam is de
familienaam van de schrijver, terwijl hij dan weer zijn voornaam deelt met een
van de protagonisten!) Zij doet dat – het overlopen van die mogelijkheden – terwijl
zij in een café naar het tafeltje stapt waaraan twee van haar tegenspelers
elkaar verliefd in de ogen zitten te kijken (een herhaling van een constellatie
in het begin van het verhaal). Marías telt voor ons het aantal stappen dat Maria zet: ‘één,twee,drie’...,
tot dertien. Zolang duurt die
verplaatsing dus. Maar de explicitering van de gedachten die door Maria’s hoofd
razen, neemt veel meer ruimte in: ‘Ik weet dat dit vluchtige idee, dat veel
meer traagheid vereist om onder woorden te worden gebracht, in me opkwam
terwijl ik liep (…)’. Toch zijn die gedachten er wel degelijk, hoe kort ook de
tijdsspanne waarin ze zich aan ons voordoen. Ja, zo is het precies. Ons denken
is werkelijk zo snel, veel sneller dan we het kunnen denken, in zekere zin. En
we weten allemaal dat het nog veel sneller is als de nood hoog is en wij,
bijvoorbeeld in een levensbedreigende situatie, of geplaatst voor beslissingen
die ons leven totaal kunnen omgooien, de juiste keuzes dienen te maken – wat nu
eenmaal niet mogelijk is als wij niet eerst ook nog de mogelijkheden tegen
elkaar afwegen, en dat veronderstelt dan weer dat wij die mogelijkheden kénnen
en een voor een overlopen. Door dit contrast tussen denk- en handelingssnelheid
ook in zijn vormgeving te betrekken, bewerkstelligt Marías een tijdsverdichting.
Met zijn 350 volgepropte en alinea-arme bladzijden doet hij als het ware de
tijd stilstaan en overwint hij, al is het maar voor even, namelijk zoveel tijd als
het vergt om deze roman te lezen en daarna uit onze geesten te laten verdwijnen,
onze sterfelijkheid.
Dat is het, uiteindelijk, waar het bij alle goede literatuur
om gaat.