vrijdag 29 januari 2016

vierenvijftig 110


22 januari 2016

vrijdag

PERMEABILITEIT

© rr
Ik herlees, omdat ervan bij Marías sprake is, Kolonel Chabert van Honoré de Balzac. En ik kan natuurlijk niet anders dan Balzacs schrijftechniek bewonderen: hoe hij erin slaagt om het onaannemelijke, dat zich op bladzijde 26 voltrekt, namelijk dat een ‘overledene’ zich aandient bij een jurist en daar verkondigt dat zijn dood ‘een historisch feit’ is, aannemelijk te maken. Hij bereidt de terugkeer uit het dodenrijk van zijn kolonel voor door de argeloze lezer op de bladzijden daarvoor te bestoken met woorden en uitdrukkingen als ‘net een lijk’, ‘morsdood, ‘spookachtig’, ‘lijkkleurig’ ‘dodenmasker’ etcetera… Ja, op die manier klinkt het niet als een volslagen absurditeit als daar opeens staat: ‘”Mijnheer,” zei de overledene, “het is u misschien bekend dat ik bij Eylau aan het hoofd van een regiment cavaleristen stond. (…) Tot mijn ongeluk is mijn dood een historisch feit, waarvan uitvoerig melding wordt gemaakt in Overwinningen en veroveringen.”’ Balzacs Chabert is overigens niet alleen in De verliefden van Marías een cruciaal verhaal, maar ook in Austerlitz van W.G. Sebald, die net als Marías, die Sebald trouwens zeer goed kent, en daar nooit een geheim van heeft gemaakt, de permeabiliteit van de grens tussen leven en dood als een belangrijk thema heeft uitverkoren – een thema, opnieuw overigens, dat hij zelf, Sebald dus, voor zeer velen met zijn onsterfelijke geschriften blijft waarmaken. (Javier Marías, De verliefden, W.G. Sebald, Austerlitz en Honoré de Balzac, Kolonel Chabert) ¶